1.1.2b.1.1 Joannes Everhardus Canisius van der Heyden , M



Death 9 dec 1711, Doetinchem Occ Heer van Baak, Meyerinck en Gorssel


Verwerft Baak door verwin op 6 november 1691 en Meyereinck, Gorssel op 24 juni 1686, als neef en voogd hulder voor Adriaen van Beuckevoort bij de belening van 'dat Arnsegen, dat Oertken en dat Aelslach' onder Doetinchem 3 april 1668.

Het huwelijk tussen Joannes E.C. en zijn achternicht, de erfdochter Anna Johanna van Zweeten bracht in de jaren '80 der 17de eeuw het befaamde 'Admiraalshuis' of 'huis van Misset' in de Doetinchemse Waterstraat in familiebezit. De Van der Heydens trokken pas een eeuw later definitief uit het stadje weg. Nadat Joannes Everhard zich rond 1767 permanent op huis Baak had gevestigd werd hij ca. 1789 gevolgd door zijn broer en twee zusters, die het nabijgelegen huis de Engelenburg bij Brummen kochten.

Twee andere zusters woonden reeds, gehuwd met de respectieve kasteelheren, op Eerbeek en Ter Horst.



Pater Koekkoek beschrijft in "De Heerlijkheid Baak" hoe het goed in ons familiegeslacht belandt:

Het geslacht Kreynck.
In 1457 wordt Evert van Baeck beleend als opvolger van zijn vader Willem (de Jonge). waarschijnlijk is Evert in 1476 of kort daarvoor gestorven, want op 29 maart 1476 wordt "die weduwe Willems van Baeck, erve haers soons Everts", beleend met de Vierhuistienden. Die weduwe was Agnes Kreynck. Eigenaardig genoeg wordt het Goet te Baeck dan niet in leen uitgegeven, wat men toch zou verwachten. Mogelijk was men het er niet over eens wie de rechtmatige erfgenaam was (JH. Het ligt voor de hand dat men het goed in het bezit van de familie van Heyden wilde houden). Op 14 mei komt Jorden van der Hoevelwijck bij "jongfrouw Katherynen", erfdochter van Gelre, Gulick en Zutphen (JH: dat moet Catharina van Heyden zijn), om zich te laten belenen met het goet te Baeck. Hij meent daar recht op te kunnen laten gelden, want volgens hem is hij de "naeste mansgeboirte". Hij is dus van mening dat geen vrouw met Baak beleend kan worden. Hij wordt dan ook beleend. Maar "is to weten so Agnese Kreijincks ditselve leen oick op desen dach ind ure ontfangen heeft". Misschien is er een proces gevolgd. In alle geval heeft Agnes Kreynck gewonnen, want zij wordt voortaan beleend met Baak. Jorden van der Hoevelwijck wordt niet meer genoemd. Agnes Kreynck hertrouwt met Henrick van Egmont, een bastaardzoon van Willem van Egmont, door deze laatste verwekt bij Aleid Kreynck. Agnes Kreynck blijft echter officieel degene die met Baeck beleend wordt. Als vrouw kon zij echter niet de leeneed afleggen; dat moest gebeuren door een man die door haar gemachtigd werd, de zogenaamde "hulder". Zo stelt zij achtereenvolgens tot hulder aan: haar vader, Henrick Kreynck (1478), haar tweede man, Henrick van Egmont (1484 en 1492), haar broer Johan (1511), haar schoonzoon Johan van Goltstein (1519). Agnes moet toen al hoogbejaard geweest zijn. Agnes Kreynck had bij haar tweede echtgenoot twee dochters, Henrica die trouwde met Johan van Goltstein, en Margriet die in 1504 trouwde met Berend van Hackfort.

Het geslacht Van Hackfort.
Waarschijnlijk is Berent van Hackfort op 14 maart 1537 beleend met Baeck, want op 20 november 1543 vernieuwt hij zijn leeneed op de Baakse lenen. (Andere berichten zeggen dat Margriet, zijn vrouw, op die datums beleend werd.) Hij vernieuwde de leeneed ook nog eens op 22 april 1556. Berent van Hackfort werd als leenman van Baeck opgevolgd door zijn dochter Jacoba. Deze trouwt 5 februari 1517 met Goossen van Raesfeld.

Jacoba wordt voor de eerste keer met Baeck beleend op 3 juli 1557. Daarna nog in 1567 en 1570. Zoon Johan van Raesfeld overleed voor zijn moeder. Daarom erfde dochter Margriet het leengoed Baeck.

Het geslacht Van Raesfeld.
Margriet van Raesfeld werd met Baak beleend 18 april 1581. Margriet was niet gehuwd. Ofschoon daar niets van te vinden is in de leenregisters, lijkt het er op dat in 1567 niet Jacoba van Hackfort (vrouw van Goossen van Raesfeld) beleend is, maar haar zoon Johan, en dat deze het vruchtgebruik van de Baakse goederen gegeven heeft aan zijn vrouw, Odilia Quaedt van Wickraedt. Minstens vanaf 1581 tot 1587 beschikt deze over de leengoederen van Huize Baak.

Het geslacht Van Westerholt.
Agnes van Raesfeld
, een zuster van Johan en Margriet van Raesfeld, trouwde 8 mei 1565 met Hendrik van Westerholt. Margriet van Westerholt, een dochter van dit echtpaar, trouwde met Philips van Leeffdael, heer van Ethen en Meeuwen (in het land van Altena). De ongehuwde Margriet van Raesfeld verkocht in 1594 de Baakse goederen aan haar juist genoemde nichtje, Margriet van Westerholt. Ik vermoed dat Margriet van Westerholt met haar man op Huize Baak is gaan wonen. (Van Jacoba van Hackfort is dat niet zo zeker omdat zij ook Hackfort als leen bezat.) In 1615 stierf Margriet van Westerholt. Haar broer Burchard van Westerholt erfde van haar de Baakse goederen. Van tevoren had ze evenwel het vruchtgebruik van die goederen gegeven aan haar man Philips van Leeffdael, zodat deze rustig op Huize Baak kon blijven wonen tot aan zijn dood. In 1616 laat Borchard van Westerholt zijn zoon Heidenrick van Westerholt met Baak belenen. Hij wordt ook nog beleend in 1631. Heidenrick trouwde met Mechteld van Westerholt. Na hem werden achtereenvolgens drie zonen van hem beleend met Baak: Burchard Diederick in 1642, Adolf Heidenrick in 1650 en Godefrid Engelbert in 1655. Deze laatste trouwde met Elisabeth Catharina van Twickel. Hun zoon Jan Borchard werd beleend in 1661 en 1682.

De twee laatst genoemde Van Westerholts waren blijkbaar slechte financiers. Zij staken zich steeds weer in nieuwe schulden en leenden steeds weer bij de familie van Sweeten. Op 18 januari 1682 trouwde Anna Johanna van Sweeten met Johan Everhard Canisius van der Heijden. Deze Anna Johanna van Sweeten erfde van haar vader de schuldbekentenissen van de Van Westerholts, waarvoor hypotheek genomen was op Huize Baak met bijbehorende bezittingen. Op 4 oktober 1682 leent Jan Borchard van Westerholt nog eens geld van het echtpaar van der Heijden-van Sweeten, nu 2900 gulden. Er wordt nog eens uitdrukkelijk bij vermeld dat de gezamenlijke schuld nu 35.408 gulden bedraagt, en dat hiervoor hypotheek genomen wordt op de totale Baakse goederen van Jan Borchard van Westerholt. Deze Jan Borchard stierf in 1688. Na de vereiste gerechtelijke procedures wordt op 1 maart 1691 Huize Baak met bijbehorende goederen gerechtelijk verkocht op het Wijnhuis te Zutphen. J.E.C. van der Heijden koopt het dan voor 42.000 gld. Op 6 november 1691 wordt hij beleend met de Baakse goederen.

Het geslacht Van der Heijden
Volgens aantekeningen in het archief van de Van der Heijdens in het Rijksarchief te Arnhem was de overgrootvader van Johan Everhard (Canisius) van der Heijden een zekere Jan van der Heijden, ook wel Fogh genoemd. Deze Jan van der Heijden was getrouwd met Elisabeth van Wijckboecken. Dit echtpaar woonde in Wismar in Mecklenburg. Hun zoon, Arnold van der Heijden kwam naar de Achterhoek. Onze Johan Everhard van der Heijden woonde in Doetinchem in de Waterstraat, in het riante "Admiraalshuis", waar ooit Willem van Oranje logeerde, maar kort daarna ook de zoon van Alva, Don Frederik; en misschien heeft Lodewijk XIV er ook nog gelogeerd. Mede door de geldnood van de vorige bezitters was Huize Baak op het einde van de 17e eeuw waarschijnlijk nogal onderkomen. De Van der Heijdens zijn er dan ook niet direct gaan wonen. In de jaren 1738-1741 werd Huize Baak grondig opgeknapt. Maar ook daarna bleven de Van der Heijdens blijkbaar nog in Doetinchem wonen. Dat blijkt onder andere hieruit dat de beleningen van de Baakse lenen meestal plaats hadden in Doetinchem. Bovendien zien we dat de dopen van de kinderen niet plaats hebben in Baak. Pas in 1768 heeft er een doop plaats in Baak. Mogelijk vond men het huis in Doetinchem wel zo geriefelijk en werd Huize Baak gebruikt als zomerverblijf.

Anna Johanna van Sweeten en haar man Johan Everhard van der Heijden kregen het Hof Tamming "in verwin" nadat de laatste leenman van Tamming, Derick van de Wall, in financiële moeilijkheden kwam. Bij de familie van Sweeten had hij al meerdere hypotheken op Tamming genomen. Omtrent 1681 had hij al enkele jaren geen rente meer betaald. Daarom werd er een proces tegen hem aangespannen dat door het echtpaar Van der Heijden werd gewonnen. Op 31 october 1741 koopt Anna Elisabeth Schimmelpenninck van der Oye, weduwe van Ditmar van Wijnbergen tot de beide Pollen, het halve Tamming van Maria Backer, weduwe van Dr. Johan Hendrick Veldink, burgemeester van Groenlo."
Echtgen. Anna Johanna van Zweeten, V
Birth ca 1657, Doetinchem
Death 9 maa 1697, Doetinchem, leeftijd: 40
Occ Vrouwe van Meinerswijk
Vader Diederik van Zweeten, M
Moeder Anna van Loë tot Overdijk, V
Marr 18 jan 1682, Doetinchem
Kinderen Gijsbertus Arnoldus Franciscus, M (-1731)
Gertrudis Henrica Elisabeth, V (-1765)
Richardis Maria Wendelina, V (-1747)
Gerhardus Wilhelmus Josephus, M (1688-1752)
Theodorus Assuerus Antonius, M (-1722)
Anna Angela Catharina, V (-1765)

1.1.2b.1.1.1 Gijsbertus Arnoldus Franciscus van der Heyden , M



Chr mei 1687 Death 26 jul 1731, Doetinchem Burial 31 jul 1731, Doetinchem Occ Heer van Baak 21 november 1722


Koekkoek:
"Op 19 juni 1726 krijgt G.A. van der Heijden (de Erfmarkerichter) van Gedeputeerde Staten een schrijven, waarin hem verzocht wordt op te geven welke goederen van de kapel door hem beheerd worden, hoe deze goederen heten, waar ze liggen, wat voor soort goederen het zijn en wat de opbrengst ervan is. Kort daarop komt het antwoord van de heer van der Heijden. eerst geeft hij een lijst van de door hem beheerde goederen met de opbrengst ervan. De goederen die hij opnoemt hebben in onze lijst de nummers, 2, 4, 6, 8, 10, 11, 12 en misschien 18. De opbrengst van die goederen bedraagt 159 gulden, 9 stuivers en 8 penningen. Maar, zegt de Heer van Baak, hier moet eerst nog de grondbelasting af. Dan moeten er nog de Baakse en Slavonder brug van onderhouden worden, evenals "14 hekkens op de gemeene (= openbare) wegen". In 1717 waren de onkosten daarvan al hoger dan de inkomsten. Bovendien werden er ook nog de gemene wegen van onderhouden. Verder moeten er de genoemde huizen uit onderhouden worden. En wat dan nog overblijft wordt door zijn boekhouder "aan armen en behoeftigen, zonder onderscheid van religie, uytgegeven". "Daarenboven is voor eenige jaaren uijt den overschot van voorstaande revenus (=inkomsten) een oude behoeftige weduwe van de gereformeerde religie bij een huijsman bestaat (= uitbesteed), die haar in alles verplegen moet voor 24 gulden jaarlijx, en nog de huijshuijr voor een paar oude luijden, goedgesproken ad seven gulden jaarlijx." Van der Heijden wijst er ook nog op, dat de Heren van Baak de administratie van de goederen al lang in handen hebben gehad krachtens een "overoude gewoonte". Hij vraagt tenslotte, dat de "Heeren Staten deser Graafschap favorabel (=goedgunstig) in dese gelieven te rapporteeren". Onder dit stuk staat aangetekend: "Hierop geen resolutie (= besluit) gevallen. Het lijkt er op dat men er verder niet meer over gepraat heeft en dat deze goederen zo ongemerkt overgegaan zijn in het bezit der Van der Heijdens. Een ander deel van de kapelgoederen kwam onder beheer van de "Rentmeester van de Geestelijke Goederen"."
 

1.1.2b.1.1.2 Gertrudis Henrica Elisabeth van der Heyden , V



Chr 21 dec 1695 Death 25 okt 1765, Emmerich
 

1.1.2b.1.1.3 Richardis Maria Wendelina van der Heyden , V

Chr 2 mei 1686 Death 19 jul 1747, In of bij Münster
Echtgen. Joannes Bernardus Josephus von Wintgen, M
Birth 1684
Occ Heer van Kernebeck
Vader Gerhard Heinrich von Wintgen, M
Moeder Johanna Magdalena von Büren, V
Marr 1 mei 1707, Wijnbergen
 

1.1.2b.1.1.4 Gerhardus Wilhelmus Josephus van der Heyden , M

Birth 14 sep 1688, Doetinchem Chr 14 sep 1688, Doetinchem Death 5 sep 1752, Arnhem, leeftijd: 63 Burial Elten Occ Heer van Baak 1732, Meyerinck en Meinerswijk


Pater Jan Koekkoek C.S.Sp. - De Heerlijkheid Baak - Geschiedenis van een Achterhoeks dorp - Uitg. Stichting Baak 800 i.s.m. Staring Instituut:

Gijsberts opvolger als Heer van Baak "was zijn broer Gerard Willem Joseph van der Heijden, geboren Doetinchem 14 september 1688. Hij werd beleend 18 augustus 1732. Behalve heer van Baak was hij ook heer van het Meijerink (Hengelo) en Meinerswijk (in de Betuwe tegenover Arnhem). (Zijn moeder was vrouwe van Meinerswijk. Zijn vader had in 1712 Meijerink "in verwin" gekregen wegens schulden van de vorige eigenares Anna Sybilla Vrydach). Hij huwde in Doesburg 30 april 1725 met Richardis Haecke, dochter van Reinerus Canisius Haecke, heer van Luynhorst. Gerard Willem liet in 1737-1741 huize Baak grondig opknappen, maar ging er toch niet wonen, tenzij misschien tijdelijk in de zomer. Hij stierf 5 september 1752."

"Van de ene Franse tijd tot de andere

In het tijdperk tussen 1675 en 1795 hebben er in Baak niet zulke ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden als de tachtigjarige oorlog of de inval van de Fransen.

Niet alleen de kleine man, ook kasteelheren hadden veel te lijden gehad van de tachtigjarige oorlog. Zo ook de heren Van Westerholt die in het grootste deel van de 17e eeuw de heren van Baak waren. Ze raakten diep in de schuld bij de familie van Sweeten en later bij J.E.C. van der Heijden. Na de dood van Jan Borchard Westerholt liet de heer van der Heijden gerechtelijk beslag leggen op diens Baakse goederen. Bij de daarop volgende gerechtelijke verkoping kocht hij Huize Baak met toebehoren. Zo werden J.E.C. van der Heijden en diens echtgenote J.A. van Sweeten in 1691 eigenaars van Huize Baak. Ze gingen er evenwel niet wonen. waarschijnlijk was Huize Baak in die tijd in slechte staat.

In 1725 "is door een vreeselijke orkaan de korenmolen te Baak omgewaaid." Dat was een strop voor de heer van Baak want zo'n molen bracht nogal wat op. Daarom werd hij nog in hetzelfde jaar weer opgebouwd.
In de jaren 1737 tot 1741 liet Gerard Willem Joseph van der Heijden Huize Baak grondig opknappen en moderniseren. Huize Baak werd een "modern" landhuis. De Bakenaars zullen trots geweest zijn op "hun" kasteel. Toch ging ook deze Van der Heijden niet op Huize Baak wonen, althans zeker niet het hele jaar door.

In 1740 werden er in het kwartier van Zutphen 11 ridders "verschreven". De heer van Baak, Gerard Willem Joseph van der Heijden, was daar echter niet bij omdat hij katholiek was. Wel werd verschreven Walraven Robert baron van Heeckeren, heer van de Brandsenburg. Dat Huize Baak toch wel een havezathe was blijkt uit verschillende dingen. Onder andere uit het feit dat Philips van Leefdael, heer van Baak, verschillende malen op de kwartierdagen van Zutphen verschreven werd o.a. in mei en juni van het jaar 1609, in juni 1611 en juni 1612, en zelfs nog in 1620. Daarna werd hij niet meer verschreven omdat hij katholiek was. Dat Huize Baak een havezathe was blijkt ook uit verschillende actes, onder andere uit de acte van 1691 waarbij Huize Baak gerechtelijk verkocht werd.

In 1753 komt er in de Markevergadering een kwestie aan de orde die te maken had met de oude "naoberplicht". Het was steeds gebruik geweest dat de buren in Steenderen de klok gingen luiden als er iemand uit de buurt overleden was. "Die van Steenderen" wilden dat voortaan de koster laten doen, die hiervoor betaald zou moeten worden. Na veel praten werd er een compromis gesloten.

In de jaren 1713-1715, 1744-1745 en 1768-1770 heeft het gebied veel te lijden gehad onder de veepest. Hierdoor zijn er grote verliezen geleden in de exploitatie van het landgoed.

De bouwgeschiedenis van Huize Baak
Over de vroegste geschiedenis van Huize Baak weten we eigenlijk niets. in 1190 wordt de eerste "Van Baeck" genoemd, Berthold van Baeck. Meteen komt de vraag op: Woonde deze Berthold al in een kasteel? De eerste heren van Baeck werden niet beleend met de Hof te Baak en woonden daar dus ook niet. Dat Berthold van Baeck genoemd werd met veel mannen van aanzien en invloed wijst er wel op dat hij toch wel enig aanzien genoten moet hebben. Voor mij staat het vast dat hij toen al een versterkt huis had in Baak. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit nog een houten behuizing was (JH: zoals de "Ollen Burg" bij Heyden). Maar in de 13e of 14e eeuw zullen de Van Baecks ook wel een stenen huis gebouwd hebben. Dat heeft dan waarschijnlijk al de plattegrond gehad die het nu nog heeft als we daar later gebouwde vleugels van af denken. Bovendien had het natuurlijk niet de grote ramen die voorkomen op de prent die het kasteel weergeeft in de toestand van voor 1730. We weten niet of Huize Baak ooit belegerd is. We zouden daarbij speciaal kunnen denken aan de tachtigjarige oorlog. Het wordt nergens vermeld (JH: Natuurlijk niet: Van der Heijden was een goed onderhandelaar. Hij heeft immers én Willem van Oranje én Don Frederik van Alba in Doetinchem te gast gehad). We zagen echter al dat er een tijdlang Staatse troepen gelegerd waren, en ook dat de Spanjaarden op Huize Baak oorlogsbelasting kwamen innen van de Baakse boeren. Het zal dus in die tijd toch wel veel geleden hebben. Mogelijk heeft Philips van Leefdael het kasteel onder het twaalfjarig bestand grondig gerestaureerd. Hij zou dan bij die gelegenheid ook de grote ramen aangebracht kunnen hebben. Bovendien zou hij toen het gebouw met de poort tegen het grote gebouw gezet kunnen hebben. Na Philips van Leefdael kwam Hadewich Droste, de weduwe van Burchard van Westerholt, Huize Baak bewonen met haar zoon Heidenrick van Westerholt. De latere van Westerholts kwamen in financiële moeilijkheden, zoals we zagen. Ze zullen Huize Baak dus ook niet zo best onderhouden hebben. In een "Beschryving van Gelderland" uit 1741 lezen we: "Het Huis Baak, dat een weinig van den gemeenen weg aflegt, was nog onlangs een oud gebouw, met een diepe graft omringd. Doch het is, in de jaaren 1738 en 1739, pragtig herbouwd en vernieuwd geworden. Men heeft er een deftige boerenwoning by." In een beschrijving uit 1840 staat het volgende te lezen: "Baak (Huis te) of Bake, oudtijds Baecke, havezathe in het Graafschap Zutphen, prov. Gelderland, kwartier, district, arrondissement en 1 3/4 u. Z. van Zutphen, kanton en 2 1/2 u NO van Doesborgh, gem. en 3/4 u N. en O. van Steenderen, ongeveer 10 min. van de kerk der buurschap Baak, waartoe het behoort. Deze havezathe is sedert het jaar 1326 in het leenboek des Furstendombs Gelre en Graafschaps Zutphen bekend, als hebbende een leenkamer. De Heeren daarvan zijn in de 16e eeuw op de landdagen beschreven geweest. Wanneer deze havezathe is gebouwd geworden, is met geen zekerheid te bepalen, maar in de jaren 1732-1740 is het huis te Baak door Gerhard Willem Joseph van der Heijden, Heer van Meijnerswijk, Meijerink en Baak afgebroken, en op de oude muren en grondslagen een nieuw huis gebouwd en met eene aanzienlijke boerenwoning voorzien. Voor het herbouwen stond het huis rondom in het water, er was eene voorplaats met eenen doelen, en omgeven door eenen muur, die van schietgaten voorzien was, waaruit blijkt, dat het vroeger tot verdediging was bestemd."

In het hierboven gegeven citaat zitten kennelijk enige onjuistheden. De restauratie duurde niet van 1732 tot 1740, maar van 1737 tot 1741. Bovendien werd het huis niet tot op de grondslagen afgebroken. Dat blijkt duidelijk uit papieren die op deze verbouwing betrekking hebben en die nog bewaard gebleven zijn. Door de verbouwing kreeg Huize Baak een heel ander karakter. Van een middeleeuws kasteel werd het een deftig landhuis. Nu Huize Baak zo opgeknapt en gemoderniseerd was zou men verwachten dat de opdrachtgever er wel zou gaan wonen. Maar zoals we boven al opmerkten is dat niet het geval geweest; Gerhard Willem Joseph van der Heijden bleef in Doetinchem wonen. Zijn zoon en opvolger Johan Everhard Canisius heeft Huize Baak op zijn beurt ook weer verfraaid. Dat gebeurde in 1767 en mogelijk was men daar in 1766 al mee begonnen. Hij liet boven de hoofdingang het alliantiewapen aanbrengen van hemzelf en zijn vrouw, Gertrudis Maria Adriana van Hertefeld.

Het wapen van de Hertefelds bevatte een springend hert. Mogelijk zal hij toen ook Huize Baak hebben laten bepleisteren. Uit de papieren van de verbouwing uit 1737 - 1741 is daarover namelijk niets te vinden. Bovendien heeft hij een torentje met een klokje laten plaatsen op het poortgebouw. Op het torentje liet hij een windvaan met het jaartal 1767 aanbrengen. Zijn zoon, Joost Hendrik Anton, heeft in 1801 de grachten naar buiten laten verleggen. Huize Baak stond dus voortaan niet meer met de fundamenten in het water. Toen kregen de grachten het verloop dat ze nu nog hebben. Alleen liep de gracht rondom het kasteel en was er aan de voorkant een brug die op een oude foto nog te zien is. Twee stenen pilaren van die brug liggen thans in de tuin van de familie Helmich, Bobbinkstraat 5. De volgende bouwheer is Gerhardus Antonius Helmich.

De betekenis van Huize Baak en zijn bewoners voor Baak.
De archieven van de familie van der Heijden en van de familie Helmich (respectievelijk in het Rijksarchief in Arnhem en in het Gemeentelijk Archief van Zutphen) bevatten veel informatie over Baak en zijn inwoners. De vroegste heren van Baak bezaten maar betrekkelijk weinig grond en boerderijen in Baak. Pas onder de laatste Van der Heijdens heeft het grondbezit van Huize Baak zich sterk uitgebreid. Ik denk dat de betekenis van Huize Baak in vroegere tijden voor een aanzienlijk deel lag in het erfmarkerichterschap van de heren van Baak. Door die functie waren de heren van Baak zo'n beetje burgemeester van Baak. Lang niet alle marken hadden zo'n onafhankelijke positie binnen hun kerspel als de mark van Baak. Ik vermoed dat die onafhankelijke positie van de Baker Mark mede te danken was aan de invloed van de heren van Baak. (JH: De heren van Heyden waren ook richters, t.w. gourichters) Door die onafhankelijke positie hebben de heren van Baak veel goede dingen in Baak tot stand gebracht. Nu weten we over de heren van Baak van voor 1700 niet zo erg veel. Meer weten we van de familie Van der Heijden (JH: Ligt het niet voor de hand dat het dezelfde familie is? Macht komt toch niet zo maar uit de lucht vallen?). Zoals we zagen kwam deze familie in 1691 in bezit van Huize Baak met toebehoren. Voorzover ik dat na kon gaan waren de heren Van der Heijden voor hun tijd zeer humane landheren. Vooral in de 18e eeuw ben ik nogal eens gevallen tegengekomen waar een pachtheer zijn pachter de pacht opzegde wegens achterstallige pacht, of dat deze de goederen van hun pachters lieten verkopen om zo aan het pachtgeld te komen. Ik herinner me geen geval waar een Van der Heijden zoiets deed. De Van der Heijdens waren wel echte "heren". Men kan dat wel enigszins zien aan het portret van de eerste Van der Heijden van Baak. Men kan dat ook wel proeven in het proces dat J.E.C. van der Heijden tegen zijn twee onderdanen aanspande. Wat dat betreft waren de Van der Heijdens gewoon heren van hun tijd, waarmee niets ongunstigs gezegd hoeft te zijn. Als we het hebben over de betekenis van de Van der Heijdens voor Baak, dan moeten we hier nog eens in herinnering brengen wat deze gedaan hebben voor de gemeenschap.

Tot 1679 zijn de beleningen opgetekend in de leenregisters van Bergh.

Ze werden gedaan door de rentmeester van Bergh."
Echtgen. Aleida Richarda Gertrudis Haeck, V
Death 24 aug 1760, Doetinchem
Vader Reinirus Canisius, M
Moeder Joanna Mechteldis von Mouillard de Ziricsee H.R. Rijks Edele, V
Marr 30 apr 1725, Doesburg
Kinderen Maria Lucia Josepha, V (-1771)
Joannes Everardus Canisius, M (1728-1804)
Anna Johanna, V (-1744)
Joannes Fredericus Bartholomeus, M (-1737)
Fredericus Bartholomeus, M (-1737)
Gijsbertus Arnoldus Franciscus, M (-1780)
Theodorus Alexander Antonius, M (-1790)
Arnolda Richardis Maria Antonia, V (-1761)
Angela Wendelina Henrica, V (-1796)
Joanna Frederica Maria, V (-1770)
Joannes Fredericus Bartholomeus Josephus, M (-1764)
Anna Joanna Maria Tresia, V (-1802)
Reyniera Maria Antonia, V (-1827)

1.1.2b.1.1.4.1 Maria Lucia Josepha van der Heyden , V



Chr 22 dec 1732 Death 30 maa 1771, Huis Eerbeek Burial 6 apr 1771, Hall
Echtgen. Willem Gerhard Victor van Lamsweerde baron, M
Birth 1722, Huis Eerbeek
Death 22 apr 1765, Huis Eerbeek, leeftijd: 43
Burial 29 apr 1765, Hall
Occ Heer van Eerbeek
Vader Josephus Maurius van Lamsweerde, M
Moeder Petronella Mechteld van Huyssen, V
Marr 9 okt 1757, Wijnbergen
 

1.1.2b.1.1.4.2 Joannes Everardus Canisius van der Heyden , M

Birth 21 feb 1728, Doetinchem Chr 21 feb 1728, Doetinchem Death 18 jun 1804, Huis Baak, Steenderen, leeftijd: 76 Occ Heer van Baak 1753, Meyerinck, Luynhorst en Leemkuyl


Heer van Baak (29-5-1753), Meyerinck, Luynhorst (12-11-1760), Oud Kell (6-4-1772) en Leemkuyl (12-81793).

Koekkoek: Gerards "zoon Johan Everard Canisius, geboren 21 februari 1728, volgde hem op als heer van Baak, Meijerink, Luynhorst en Leemkuyl. Hij werd beleend met "Baak" op 29 mei 1753. Hij trouwde 7 september 1763 te Rijsenburg met Gertrudis Maria Adriana van Hertefeldt tot Magerhorst, dochter van Joost Hendrik Baldewijn en Maria Anna Gertrudis van Bemmel, vrouwe tot Rijsenburg. Deze Johan Everard Canisius verfraaide Huize Baak in 1767 onder andere met het alliantiewapen boven de ingang. In dit jaar of in het volgende kwam dit echtpaar in Baak wonen. (De eerste doop van hun kinderen in Baak had plaats 16 januari 1768. In de "kerkgeschiedenis" van Baak zagen we al dat deze Van der Heijden zich veel moeite heeft gegeven om in Baak een nieuwe kerk tot stand te brengen nadat de vorige kerk(schuur) door het hoge water ingestort was. Hij stierf 18 juni 1804."

In hetzelfde boek beschrijft Pater Koekkoek tevens een belangrijk thema aangaande de godsdienstproblematiek binnen het familiegeslacht.

"Een nieuwe kerk in Baak. Onenigheden.

In het begin van de 18e eeuw was de verdraagzaamheid ten opzichte van de Katholieken langzamerhand wel zo groot geworden dat katholieke priesters weer vrij openlijk hun werk konden doen, en dat men hier en daar kleine kerkjes kon bouwen, als ze maar niet te opvallend waren. Zo was er sinds 1717 in Baak weer een pastoor die hier ongehinderd zijn werk kon doen. De eerste godsdienstige samenkomsten hadden waarschijnlijk plaats in de boerderij de "Grote Hoeve". In de twintiger jaren bouwde de pastoor een soort schuurkerk in de weilanden achter het Bobbink. Dat was niet goed gezien: bij hoog water kwam ze in het water te staan, en toen in 1770 weer alles blank stond stortte de kerkschuur in. Vooral door toedoen van Johan Everhard Canisius van der Heijden kreeg men officieel verlof een nieuwe kerkschuur te bouwen. Deze was in 1773 klaar. (De zaal Concordia is gedeeltelijk een restant van deze kerk.) Er was voor de bouw van de kerk een rondgang gehouden in de parochie waarbij de mensen voor een bepaald bedrag konden intekenen. Aan de gevers van 100 gulden werd beloofd dat ze een mooie bank voor in de kerk zouden krijgen. Er bleek echter nogal wat geld te kort te zijn toen de kerk klaar was. Toen werd besloten bankengeld in te voeren. Twee boeren die honderd gulden hadden gegeven weigerden aan de bankenpacht mee te doen zoals de heer van Baak dat voorstelde. Er was hun een mooie bank beloofd zonder bankengeld, zeiden ze, en daarom gingen ze in die banken zitten. De heer van Baak liet die banken publiek verkopen. Maar ze bleven toch in die banken zitten. Daarop liet de heer van Baak hen gevangen zetten en begon er een proces (na enkele dagen kwamen ze op borgtocht vrij). Waarschijnlijk tot verrassing van velen werd de heer van Baak in het ongelijk gesteld wegens onbevoegd optreden. Hij tekende hoger beroep aan, maar ondertussen was er een nieuwe pastoor gekomen die de partijen wist over te halen om een minnelijke schikking te treffen. Beide partijen gaven wat toe. Juridisch gezien had de heer van Baak ongelijk, maar zijn voorstellen voor bankenpacht waren niet onredelijk. Als hij een beetje tactischer opgetreden was zou hij die boeren wel hebben kunnen overhalen om mee te doen aan de bankenpacht. Dat die twee boeren het op durfden nemen tegen de heer van Baak zal voor die tijd wel iets ongehoords geweest zijn. De ruzie was waarschijnlijk lange tijd het gesprek van de dag in Baak. Men kan zich afvragen of er in Baak in die tijd misschien ook al iets in de lucht hing van de ideeën van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap van de Franse Revolutie.

Beheer van de Baakse kapel

De Markerichter had met de vier heimraden (= heemraden) het beheer over de goederen van de Baakse kapel. Het werkelijk beheer over deze goederen werd overgedragen aan de twee kerkmeesters. Na de Hervorming is de Markerichter (met de heimraden?) minstens een deel van deze goederen blijven administreren. Over het algemeen werden bezittingen van kerken en kloosters door de Gedeputeerde Staten van de Graafschap in beslag genomen, die ze dan lieten beheren door een speciale Rentmeester. De inkomsten werden dan besteed voor de opleiding en het onderhoud van predikanten, voor het onderhoud van kerken, voor de studie van minvermogende studenten en voor andere goede doeleinden. Johan Everhard van der Heijden heeft van 1774 tot 1776 een proces gevoerd tegen tegen twee boeren, Gerrit Pelgrim en Jan Lankhorst. In dit proces komt een getuigenis voor van Peter Jansen (87) en zijn vrouw Jenneken Willems (75 à 76), die in het 52e jaar van hun huwelijk zijn. Zij verklaren dat "voor grote veertig jaaren of te meer" er geen vaste "kerkschuur" was in Baak. Voor die tijd "verrichtteden tijdelijke Roomsch Katolijke Priesters ofte Pastooren van Baak", "dan in het een, dan in het andere boerehuijs onder Baak, het geen er het bekwaamste toe was, en ook wel in een stal ofte schuur van den Huize Baak den dienst".

Er is nog een ander getuigenis uit datzelfde proces. De heer Johan Everhard van der Heijden schreef in 1771 een brief aan de Staten van de Graafschap Zutphen om verlof te vragen voor het bouwen van een"kerkenhuijs". Als bijvoegsel ging daarbij een getuigenis van zes boeren uit Baak (van 26 november 1771). Zij verklaren "Dat op de grond van het plaatsje Bobbink in Baak heeft gestaan een Rooms Kerkenhuijs, waarin den Roomschen Godsdienst omtrent een tijd van vijftig jaaren is geoefent". De plaats waar dit kerkje stond is aangegeven op een kaartje dat bij de aanvraagbrief van Van der Heijden gevoegd was en dat dateert uit 1771. Het proces van Johan Everhard van der Heijden tegen de twee boeren wordt consequent doorgezet. De gezindheid van de pastoor en van de Heer ten opzichte van de "gedaagdens" is duidelijk gebleken. De pastoor heeft Gerrit Pelgrim laten weten dat deze bij de parochie Eerbeek zou horen. De pastoor heeft aan de pastoor van Zutphen gevraagd om de heer Bakker (voor de helft eigenaar van de plaats waar Jan Lankhorst woont) te bewegen om Jan Lankhorst te doen vertrekken. De zoon van Jan Lankhorst is door de Heer van Baak uit zijn huis gezet. Van der Heijden was in 1767 op Huize Baak komen wonen en toch wil Van der Heijden de baas spelen. Op 13 juni 1775 komt Van der Heijden met zijn "Repliek" waarin hij in hoofdzaak het volgende betoogt:

"Gedaagdens" hebben niet bewezen dat de banken "om niet" beloofd zijn aan de gevers van 100 gulden. "De manier van schrijven heeft de Arrestant (Van der Heijden) nog verwacht nog gemeriteerd" (=verdiend). Maar elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Hij is ervan overtuigd dat, zonder snoeverij gesproken, zijn eer en reputatie bij allen die Zijn Hoogwelgeboren kennen, ja zelfs bij de ganse wereld, te stevig gegrondvest is, dan dat zij door soortgelijke onware en onbewezen beschuldigingen gekrenkt of verminderd zou kunnen worden. De Arrestant wil niemand in naam of faam aantasten, en wat hij gaat zeggen wordt alleen gezegd om zich te verdedigen, waarbij hij zich te binnen brengt dat "hij met boeren te doen heeft, die altijd boeren zijn en blijven". Hij wil de manier van schrijven en uitdrukkingen liever toeschrijven aan een gebrek aan opvoeding, en doet er daarom maar verder het zwijgen toe. Arrestant behoort inderdaad nog niet zo lang tot de Roomse gemeente, maar dat is voor deze kwestie niet van belang. Arrestant fundeert zijn recht niet op zijn adeldom, maar zowel op de directie bij de bouw, hem minstens stilzwijgend door de gemeente gegeven, als op mondelinge en schriftelijke afspraken daaromtrent. Arrestant en Huize Baak steken inderdaad uit boven de andere inwoners en woningen van Baak. Huize Baak is altijd een havezathe geweest. (Dit wordt aangetoond met copieën van de bijeenkomsten van de Ridderschap). De bewoners van Huize Baak zijn altijd erfmarkerichters geweest van de Mark van Baak. Huize Baak heeft een leenkamer (dat wil zeggen dat Huize Baak goederen in leen uitgeeft).

Bij het proces van de Heer van Baak tegen Gerrit Pelgrim en Jan Lankhorst werd al gezegd dat de nieuwe kerk te klein was.

Op 17 april 1834 ging er een brief naar de koning om subsidie voor restauratie en uitbreiding van de kerk van Baak. Pastoor Willem Verweij en zijn kerkmeesters, Clemens Franciscus Wilhelmus baron van der Heijden van Suideras en Petrus Nasz, schreven in die brief dat ze de "bouwmeester" D. Lijsen uit Zutphen bestek en tekening hebben laten maken. De kosten zijn begroot op 5559,03 gl. De notabelen hebben onlangs nog 2000 gl. gegeven voor herstel van de pastorie. Bij koninklijk besluit van 5 september 1835 werd de gevraagde som van 3500 gl. toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. De werken moeten volgens het gemaakte plan worden uitgevoerd.
2. De subsidie wordt niet uitbetaald voordat gebleken is dat de aangeboden middelen voorhanden zijn.
3. Het kerkbestuur moet zich schriftelijk verbinden na voltooiing van het werk te zullen zorgen voor afbetaling der kosten, ook als deze de 5559 gl. te boven gaan.
4. Het kerkbestuur moet ook beloven het Rijk niet opnieuw met een subsidie-aanvrage lastig te vallen (Het lijkt wel dat men in Den Haag iets aangevoeld heeft van de moeilijkheden die zouden komen).
5. Binnen 6 maanden na beëindiging van het werk moet rekening en verantwoording afgelegd worden aan Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland.
6. Het kerkbestuur moet beloven goed voor het onderhoud van de kerk te zullen zorgen.

Ondertussen heeft baron C.F.W. van der Heijden ontslag gevraagd van zijn functie als kerkmeester. Toen de toezegging voor de subsidie er was kon men aan het werk. Op 7 juli 1836 werd de eerste steen gelegd door de Heer van Baak, Ernestus Wilhelmus Franciscus Canisius van der Heijden in het bijzijn van pastoor Verweij en de kerkmeesters."
Echtgen. Gertrudis Maria Adriana von Hertefeldt, V
Birth Vierlingsbeek
Death 22 nov 1779, Huis Baak
Vader Jodocus Balduinus Henricus von Hertefeldt, M
Moeder Maria Anna Gertrudis van Bemmel tot Bemmel, V
Marr 7 sep 1763, Huis Rijsenburg, Utrecht
Kinderen Wilhelmus Jacobus, M (1766-1810)
Judocus Henricus Antonius Adrianus Josep, M (1765-1854)
Anna Maria Josepha Francisca, V (-1768)
Anna Maria Gijsberta Josepha Francisca, V (-1772)

1.1.2b.1.1.4.2.1 Wilhelmus Jacobus van der Heyden , M



Birth 10 maa 1766, Doetinchem Death 20 sep 1810, Huis Baak, leeftijd: 44 Occ Heer van Doornenburg 27 october 1809
 

1.1.2b.1.1.4.2.2 Judocus Antonius Adrianus Josephus van der Heyden , M



Birth 25 februari 1765, Doetinchem Death september 1854, Huis Baak, leeftijd: 89 Occ Heer van Doornenburg 27 october 1809

 Echtgenoot van Richmonda Louise Dorothea von Dael tot Eyll

Bij decreet van Keizer Napoleon I van 27 januari 1813 verheven tot Baron de l'Empire.

Volledige naam Judocus Henricus Antonius Adrianus Josephus Joannes van der Heyden van Baak.

Staatsraad in buitengewone dienst. Over Joost had ik een gesprek op zondag 10 december 1995 in Kasteel Middachten met Ernest Helmich uit Baak. Volgens Ernest is Joost op het toppunt van zijn macht een schatrijk iemand geweest. "Hij bezat de halve Achterhoek", aldus Ernest.

Koekkoek schrijft over hem:
"Johan Everard Canisius kreeg als opvolger zijn oudste zoon Joost Hendrik Anton Adrian Joseph Johan geboren 25 februari 1765 te Doetinchem (Meestal wordt hij aangeduid met de eerste drie voornamen). Behalve heer van Baak was hij ook heer van Meijerink, Luynhorst, Leemkuyl en Doornenburg. Hij trouwde 26 mei 1789 te Weeze (Dld) met Richmund Louise Dorothea van Daell tot Eyll. Zoals in het geslacht van de "Van Backs" Willem (de Oude) een hoogtepunt vormde, zo bereikte het geslacht Van der Heijden van Baeck onbetwistbaar een top in Joost Hendrik Anton, zowel wat invloed en aanzien als wat rijkdom betreft. Hij werd Staatsraad in buitengewone dienst van Zijne Majesteit de koning, hij kreeg in 1822 officieel de titel van baron toegekend, werd opgenomen in de Ridderschap van Gelderland en kreeg de onderscheiding van Ridder in de Orde van Oranje Nassau. En wat zijn rijkdom betreft: In 1843 bezat J.H.A. van der Heijden in de gemeente Steenderen 635 ha en in de gemeente Hengelo ruim 689 ha. Hij had bovendien nog bezittingen in verschillende andere gemeentes. Tot de Hengelose bezittingen hoorden onder andere de havezathen Meijerink en Leemkuyl. Genoemd echtpaar kreeg 14 kinderen waaronder een doodgeboren kind terwijl 5 kinderen nog geen jaar oud werden. Een kind stierf op 13-jarige leeftijd. Van de zoons trouwde alleen de oudste Clemens FrederikWilhelm. Hij trouwde met Aleida Katharina Francisca Hövell. Bij zijn huwelijk in 1811 kreeg hij van zijn vader kasteel Doornenburg met bijbehorende goederen, groot samen ruim 80 ha. Bovendien kocht zijn vader voor hem het Suideras. Hij werd zo heer van Suideras en Doornenburg en ging wonen op het Suideras. Judocus van der Heyden van Baak steeg snel in aanzien. In 1813 werd hij Baron de l'Empire. Kort daarop werd hij bij souverein besluit van 14 januari 1815 nr. 18 opgenomen in de Ridderschap van Gelderland en bij Koninklijk Besluit van 6 september 1822 nr. 114 werd hem de titel van Baron verleend, overgaande bij eerstgeboorte. Hij was heer van Baak, Luinhorst, Leemkuil, Doornenburg en Oud-Kell en was staatsraad in buitengewone dienst. Judocus had uit zijn huwelijk met Richmunda Louise Dorothea von Daell tot Eyll veertien kinderen, van wie er verschillende heel jong overleden.Het derde kind van J.H.A. van der Heijden, Carolina Anna Maria Josepha trouwde 27 october 1819 met Franz Otto Henricus Maria Nicolaus von Wintgen zu Ermelinghof (in het Munsterland). Zij kregen een dochter Mathilde Richmund Frederica Anna Maria die trouwde met Josephus Ignatz Anton Clemens Marie Johannes Nepomucenus van Twickel. Het vijfde kind, de dochter Judith Richmond Louise trouwde 28 november 1829 met Ernestus Georgius van Middachten van Vrieswijk. Zij hadden twee dochters Richmond Augusta Judoca Henriette die trouwde met Antonius Franciscus Vos de Wael, en Engelbartha Maria Bernardina Aloysia Augusta die in 1856 trouwde met Gerhardus Antonius Helmich. Het zesde kind, Louise Juliana Francisca Antoinette, trouwde 19 juli 1831 met Clemens Augustus Anthonius Ignatius Gerardus baron van Dorth tot Medler. Joost Hendrik Anton stierf 19 september 1854, oud 89 jaar. Op 19 september 1850 had hij aan de op een na oudste zoon, August Alexander Willem, een niet geringe hoeveelheid goederen verkocht, in hoofdzaak de volgende: Huize Baak, het Groene Hert, Tammink, vier huizen op de kleine Veers, Hissink en klein Hissink, de molen, het molenaarshuis, Boelengoed, de Drie Veldhoentjes, alles met bijbehorende landerijen op de Veers en in de Kloot. Op 20 december 1850 had hij zijn testament gemaakt. Daarbij werden goederen toebedeeld aan de zeven toen nog levende kinderen en aan de drie kinderen van de oudste zoon, Clemens Fr. W. van der Heijden van het Suideras. Het zou te veel plaats vragen om dat allemaal tot in details te vermelden. Enkele opmerkingen daarover: Zoon Aug. Alex.W. kreeg een grote hoeveelheid toegewezen, onder andere verschillende percelen bos in en bij het Baakse Broek, landerijen in het Bakerveld, de Heerenweerd en aandelen in verschillende andere gronden in de Bakerweerd, aandeel in Brandsenborg, Harenberg, Hof te Baak en nog andere huizen, de weilanden langs de Bakerwaardse Laak vanaf het Slavonder tot aan de Baakse Brug, de Zwijnsberg en de Liesjesmaatjes. Zoon Lodewijk Willem Johannes Josephus kreeg het Kervel met de Horstink, aandeel in erve Bruil, en nog de Waltermaat. Zoon Adolph Clemens Karel kreeg havezathe de Leemcuil (Hengelo), met toebehoren, aandeel in enkele andere goederen onder Hengelo, en nog aandeel in het IJlsland. Zoon Ernestus Willem Canisius kreeg de Vree (onder Steenderen), Donderwinkel, Klein Vrendenberg en aandeel in Groot Vrendenberg, Spittaal, Jan Heitinksplaats (de Bult) en Tjoonkplaats (Klein Wantink) en verder nog verschillende bouw- en weilanden onder Baak, de Schiphorster en Veerster Tiende. Dan nog een eendenkooi plus huis onder Beltrum, en enkele bouw- en weilanden in de Bakerweerd. Aan dochter Carolina Anna Maria werden verschillende goederen vermaakt onder Hengelo en Zelhem en enkele landerijen in de Bakerweerd. Dochter Judith Richmondis Louise ontving bouwplaats het W--kelt, gronden op Bekelt en in Spalterbroek, aandeel in Helmichstede, de Spikmeen, aandeel in het Smalle Water, en verder nog goederen onder Doetinchem, Wijnbergen, Zeddam, Netterden en s'-Heerenberg. Dochter Louise Juliana Francisca Antoinetta kreeg "de Hofstede" (Bakerw.) en de havezathe de Luynhorst onder Didam. De drie kinderen van Clemens Frederik Willem ontvingen hun achtste deel van de boedel in geld."

Gezien het feit dat Judocus ofwel Joost gerekend kan worden tot de meest invloedrijke Van der Heijdens van Baak heb ik hieronder de beschrijving overgenomen van Pater Koekkoek waarin hij het leenstelsel uiteenzet.

"Huize Baak en het leenstelsel.
Het leenstelsel hield in dat de leenman van de leenheer het gebruik kreeg van bepaalde goederen (kastelen, landerijen, rechten, ambten). Oorspronkelijk kwam het leengoed bij de dood van de leenman weer aan de leenheer. Later werden de lenen erfelijk. Bij de belening moest de leenman de leenhulde brengen aan de leenheer en de leeneed afleggen. Hierin beloofde hij zijn heer met raad en daad ter zijde te staan. De leenhulde kon hierin bestaan dat de leenman voor de leenheer neerknielde en zijn hand in de hand van de leenheer legde of die hand kuste.
In het leenboek van Huize Baak staat een formule voor de leeneed van de leenmannen:

"Eedt der Lheenluyden. Ick N geloeve (=beloof) und sweere tho God mynen Lheenheren trouw und holt (=houw en trouw) tho syn; syns besten tho verdedigen, archstes tho warnen (=kwaad af te weren) und nhae mynen vermoegen tho kieren; dat ick oock unnd mynen aervhen dat lheen soe duck des noet geboert (=zo vaak dat nodig is) ontfangen, bedienen, vermaenen, und sunst daernae doen zullen wess (=wat) getrouwe lheenluiden oeren (=hun) heren schuldich synn tho doen, unnd dat ick hieraff geseekert und beloefft heb sal ick stets unnd onverbroecken holden, wie (=zoals) een from mann van ehren geboert (=betaamt); als my Godt helpe."

Bij de belening was de leenman aan zijn leenheer het zogenaamde "heergewaad" verschuldigd. Oorspronkelijk was dat een deel van diens krijgsuitrusting; naderhand werd hiervoor een geldbedrag vastgesteld. Bovendien moest de leenman ook nog iets betalen aan de schrijver en aan de leenmannen die bij de belening aanwezig waren als getuigen en raadslieden. Een leenman mocht het leengoed niet verkopen of met een hypotheek bezwaren zonder verlof van de leenheer. Dit verlof werd overigens gemakkelijk gegeven. En verder kon hij met het leengoed vrijwel doen alsof hij eigenaar was. Hij werd dan ook vaak de eigenaar genoemd van het leengoed. Als er een nieuwe leenheer kwam, of als een erfgenaam van de leenman het leengoed erfde, moest de leeneed vernieuwd worden. De verplichting van de leenheer bestond hierin dat hij de leenman moest beschermen. Het leenstelsel dateert al uit de tijd van de Frankische koningen die delen van hun rijk in leen gaven aan een leenman. Deze leenman moest dan tevens dat deel van het rijk besturen. Op den duur gingen leenmannen delen van hun leengoed ook weer in leen geven aan een leenman, enzovoorts. De heer van Baak was een leenman van de graaf van Gelre. In de oudste belening waarvan nog een aantekening over is (uit 1326), wordt het leengoed omschreven als "t Goet to Bake ende den tienden aldaer ende eene halve hoeve in Ellinchem." Eigenlijk waren dat drie leengoederen. Van die halve hoeve in Ellinchem horen we verder niets meer. Die tienden worden naderhand genoemd "die thienden tot vierhusen als Garkinck, Wermeldinck, Mengerinck ende Smedinck." Bij de belening van 21 october 1457 staat: "die hofstede tot Baeck mytt den gueden luden ende voirt allen synen toebehoren". Met die "luden" worden wel horigen bedoeld. Dat waren dan mogelijk mensen die woonden op de boerderijen die bij Huize Baak behoorden. Die boerderijen met bijbehorend land waren dan de "goeden". Onder "allen synen toebehoren" rekende men waarschijnlijk ook enkele rechten als jachtrecht, het recht op een windmolen en het recht van leenkamer, als dat laatste tenminste een speciaal recht was. Welke nu de boerderijen en landerijen waren die tot het leengoed 'het guet to Bake" behoorden staat nergens aangegeven. Er is een lijst van 29 juli 1766 die een overzicht geeft van de bezittingen horend onder Huize Baak met een taxatie van de waarde. Bij verschillende van die goederen staat bij dat het allodiale goederen zijn d.w.z. eigen goederen, dus geen leengoederen of feodale goederen. Bij een aantal staat niets bij. Moeten we daaruit concluderen dat dit leengoederen zijn horend bij Huize Baak? Het zou kunnen, maar ik betwijfel het sterk. Ik vermeld toch de lijst om een indruk te geven van wat de heer van Baak bezat onder Baak:

Het Huis te Baak cum annexis (=met toebehoren) f 6000
De Baakse Meulen:: het Molenaars Huis met whey en gront en schuer daar die Rosmuill in gestaan heeft met de windmolen f 6000
Beckers Goed allodiaal, met 12,5 morgen wei en ruim 6,5 morgen bouwland en met de hof en nog houtgewas f 11190
Erve Breukinck, allodiaal!, met ongeveer 9,5 morgen bouwland en 7 morgen weiland f 8055
Houtgewasa onder Breukink f 3852
De Kerk Reyse, akkermaalshout + bomen f 3632
De Engelenborch (Donderwinkel) allodiaal met bouw- en weiland en houtgewas f 6702
Quaterwiijk (in de Toldijk) met toebehoren f 5350
Wei Veermans weerdt te Bronkhorst, allodiaal f 3700
Wei, het Griet of Landschaps groot Griet, allodiaal f 3150
De Diepe Rijdt (Bakerweerd) allodiaal f 1525
Een aantal wei- en bouwlanden in de Bakerweerd die leengoed zijn van Putten f 10358
Pieskes slagh, weide met bomen, allodiaal f 2050
Juffer Swaefkes weiland, allodiaal f 2200
De Lange Hofsteede of Boelengoed, leenroerig (d.w.z. leengoed van) aan Bergh f 5440
De Bubbink met toebehoren (wsch. allodiaal) f 1130
Het landje met de bult (wsch. allodiaal) f 400
Erve Woekholt, met toebehoren, allodiaal f 5070
Het goed Wormeldinck (Toldijk) (allodiaal?) f 1853

Tot het leengoed "het goet te Baeck" blijkt alleen te horen Huize Baak met onmiddellijke omgeving en de molen met toebehoren. Vreemd genoeg staat hier Breukink vermeld als allodiaal, terwijl het in de leenregisters aangegeven staat als een leen van de graven van Gelre. Het bezit van de Heren van Baak is in 1766 niet onaanzienlijk, maar toch ook niet indrukwekkend. Tegen het midden van de 19e eeuw zal dit bezit zijn hoogtepunt krijgen. Baron J.H.A. van der Heijden bezit dan in de gemeente Steenderen een 635 ha met een aantal boerderijen en boerderijtjes, in de gemeente Hengelo ook een 689 ha met eveneens een aantal boerderijen en verder in verschillende andere gemeenten nog een aanzienlijk aantal goederen. Hiervoor werd al even aangestipt dat Huize Baak een leenkamer bezat. Dat betekent dat de heren van Baak zelf ook leenheren waren die een aantal goederen in leen uitgaven. Dat werd van een bepaalde tijd af genoteerd in een "Leenboeck des Huises Baeck unnd des Huises Hackvoordtt". Op het moment dat dit leenboek werd aangelegd waren Baak en Hackvoort in één hand. Waarschijnlijk heeft Jacoba van Hackvoort, weduwe van Goossen van Raesfeldt, dochter van Berend van Hackvoort, dit boek laten aanleggen, en wel omstreeks 1571. Bij die lenen waren dus ook lenen van Hackvoort. De leengoederen van Baak en Hackfort waren de volgende:

1. Tienden in Almen en Warnsveld.
2. De Dortmunsche Tienden of Tienden to Suyren (in Voorst).
3. Het Onlandt of Capellenbos (in de Toldijk).
4. Wullinck Slag of Walremaete (in de Bakerweerd).
5. Peissen Slach of Peiskes Slach (in de Bakerweerd).
6. Landt en Tienden op den Zutphensen Enck.
7. Vlamminck of Flamminck (in de Toldijk).
8. De Kleine Lankhorst of Vosje of Oude Vos (Wichmond).
10. IJckinck of Ickinck (Hengelo).
11. Uylen Bongaert (in Baak).

Bij latere beleningen, als Baak en Hackvoort niet meer in één hand zijn, blijken de goederen 1, 4 en 5 geen lenen van Baak te zijn. Dat waren dus lenen van Hackvoort. In genoemd leenboek wordt ook vermeld wat de kosten zijn van een belening van zo'n Baaks of Hackvoorts leen:

"Een beleeninge costet wegen t hergewaet zeven golt gulden, den goltgulden ad 28 stuyvers brabantz. Item ses quarten wyns als voir twee mannen van leene und den schryver. Item den schryver vanden brieff tho maecken eenen schilt, off anderhalven goltgulden ad 28 st den goltgulden".

In de Franse tijd werd het leenstelsel afgeschaft bij art. 25 van de Burgerlijke en Staatkundige Grondregels van de Staatregeling van 1798. De Staatregelingen van 1801 art. 16 en 1805 art. 9 verklaarden dat het leenrecht was afgeschaft en dat alle leengoederen eigen goederen werden van de leenmannen". Van die schadeloosstelling is bij mijn weten niets terecht gekomen.

Het tiendrecht

We zagen boven dat de heren van Baak ook beleend werden met de tienden van vier huizen. Later werden die tienden ook wel de Vierhuistienden genoemd. En misschien zijn die dezelfde als de Veerstienden. Dat de heren van Baak beleend werden met tienden betekende dat zij het tiende deel ontvingen van de opbrengst van de korenvelden en mogelijk ook van andere gewassen. Het tiendrecht is al van zeer oude oorsprong. Oorspronkelijk was het een recht dat samenhing met de godsdienst. Al in de oudste bijbelboeken wordt erover gesproken. In eht boek Leviticus bijvoorbeeld zegt Mozes tot de Isarëlieten: "Het tiende gedeelte van alles wat je land aan koren en vruchten oplevert, komt toe aan de Heer". En ook nog: "Bij de telling van je runderen, schapen of geiten moet steeds het tiende dier apart gezet worden; het komt toe aan de Heer". Ook bij het Christendom vond het zijn plaats. In de wetten die Karel de Grote opstelde voor de Saksen lezen we: "Eveneens bevelen wij volgens Gods bevel, dat allen het tiende deel van hun goed en hun arbeid moeten geven aan hun kerken en priesters". Veel kloosters en kerken kregen zo tiendrechten. Later kwamen deze ook in handen van leken. Men kende verschillende soorten tienden:
Grove tienden (ook kleine tienden genoemd) werden geheven van allerhande soorten koren.
Smalle tienden (ook kleine tienden genoemd) werden geheven van tuinvruchten, hooi, vlas, hennep, etc.
Krijtende tienden (ook bloedtienden genoemd) werden geheven van jongen van dieren als biggen, ganzen, etc.
Novale tienden werden geheven van pas ontgonnen land.
Tot in het begin van deze eeuw was veel land tiendplichtig. Vaak inde de "tiendheer" niet zelf die tienden maar verpachtte hij die.
Bij de wet van 16 juli 1907 werden alle tienden opgeheven met ingang van 1 januari 1909. Aan de tiendgerechtigden werd door de staat de gekapitaliseerde waarde der tienden uitbetaald.

In de leenregisters van het Graafschap Gelre die betrekking hebben op "het goet te Baeck" wordt dit goed enkele keren de Hof te Baak genoemd. Daaruit hebben sommigen de conclusie getrokken dat Huize Baak ontstaan zou zijn uit een afsplitsing van de Hof te Baak. Ik geloof dat niet en wel om de volgende redenen (JH: Klinkklare onzin):

1. Bij de oudst bewaard gebleven beleningen staat "t Goet te Baeck", en niet de Hof te Baak.
2. Nergens wordt er iets gezegd over een afsplitsing.
3. Leden van het geslacht "van Baeck" (uitgestorven 1476) (dus uitgestorven vóór het overlijden van Anna van Baeck van Middachten 1625, JH) kom ik tegen in een 200-tal actes. In geen enkele van die actes is er sprake van een of andere band met de Hof te Baak.
4. In 1344 leende hertog Reinoud van Gelre geld van de steden Wageningen en Arnhem; hij stelde hierbij de Hof te Baak als onderpand. Zoiets kan men niet doen met een leengoed. In 1462 leent Arnoud van Gelre 15.000 Rijnse guldens van Derk, Johan en Gijsbert van Wisch (= Van Heyden, JH), waarvoor ze jaarlijks 11 pond zullen krijgen o.a. uit de Hof te Baak. In 1465 kreeg Evert van Ulft de hof te Baak in onderpand van Hendrik van Ghemen. Dat zou allemaal niet kunnen als de Hof te Baak een leengoed geweest was. (JH: Conclusie: het was een allodiaal goed van de familie van Heyden).

Het recht van Havezathe
Oorspronkelijk werd de titel havezathe gegeven aan een wat groter huis met bijbehorende landerijen. Later werd er een versterkt huis mee aangeduid, omringd met grachten, waaraan bepaalde rechten verbonden waren. De bewoners van die havezathe konden over het algemeen slechts van die voorrechten genieten als voldaan werd aan bepaalde voorwaarden. In de Graafschap moest men tot de Zutphense Ridderschap behoren; en daarin werd men slechts toegelaten als men kon aantonen dat de grootouders van vaders- en moederszijde alle vier van adel waren. Bovendien moest men na omstreeks 1620 tot de Hervormde godsdienst behoren. Een van de voorrechten aan een havezathe verbonden was, dat de eigenaar mocht deelnemen aan de zogenaamde kwartiersvergaderingen. Dat waren de vergaderingen van de Staten van het Kwartier van Zutphen. (Gelderland was tot aan de Franse tijd verdeeld in drie kwartieren, elk met een eigen bestuur.) De ridders die op de kwartierdagen verschenen kregen een "douceurtje" van 200 gulden!"


Echtgen. Richmonda Louise Dorothea von Dael tot Eyll, V  Birth 30 okt 1769, Huis Eyll bij Weze, Pruissen, Duitsland Death 9 jun 1840, Huis Baak, leeftijd: 70 Vader Gerhardus Wilhelmus van Daell, M Moeder Clara Margaretha von Bönninghausen, V Marr 26 mei 1789, Weze, Rheinland
Kinderen Louisa Clara Wilhelmina Johanna, V (1790-1790)
Clemens Fredericus Wilhelmus, M (1791-1838)
Carolina Anna Maria Josepha, V (1793-1868)
Joanna Reiniera Maria, V (1795-1848)
Judith Richmond Louise, V (1796-1852)
Louisa Juliana Francisca Antoinetta, V (1798-1859)
Wilhelmus Judocus Gosuinus Antonius, M (1799-1800)
Alexander Wilhelmus Carolus, M (1801-1801)
Augustus Alexander Wilhelmus, M (1803-1868)
Maximilianus Joannes Aegidius Everhardus, M (1805-1818)
Ludovicus Wilhelmina Joannes Josephus, M (1806-1856)
Adolphus Clemens Carolus, M (1808-1858)
Ernestus Wilhelmus Franciscus Canisius, M (1813-1868)
Adolphus Clemens Carolus, M (1808-)
 
1.1.2b.1.1.4.2.2.1 Louisa Clara Wilhelmina Johanna van der Heyden , V

Birth 30 maa 1790, Huis Baak Death 2 apr 1790, Huis Baak
 

1.1.2b.1.1.4.2.2.2 Clemens Fredericus Wilhelmus van der Heyden baron , M

Birth 23 feb 1791, Huis Baak Death 1 apr 1838, Huize Suideras, Vierakker, leeftijd: 47 Burial Familiegraf in de kerk te Steenderen Occ Heer van Doornenburg en Suideras, lid prov. staten.


Bij decreet van Keizer Napoleon I van 27 januari 1813 verheven tot Baron de l'Empire.

Het leven van Clemens Fredericus Wilhelmus baron van der Heyden, Heer van Doornenburg en Suideras is nauw verbonden met het Huis Suideras te Vierakker. Vandaar dat ik een groot deel uit ' 't Suideras en zijn bewoners' hieronder letterlijk weergeef.



"Het geslacht Van der Heyden

Na het overlijden van August Robert van Heeckeren in 1811 is 't Suideras door aankoop in het bezit gekomen van het geslacht Van der Heyden, dat al vanaf 1691 met het naburige huis Baak was beleend. Johan Everard Canisius van der Heyden en zijn vrouw Anna Johanna von Zweeten auf Zweetenstegh hadden de Baakse goederen 'uit kracht van verwin' in bezit gekregen. Zijn gelijknamige kleinzoon Johannes Everardus Canisius van der Heyden (1728-1804) werd op 29 mei 1753 bezitter en met het goed in Baak beleend. Huis Baak werd aanvankelijk niet permanent door de Van der Heydens bewoond, maar waarschijnlijk als zomerhuis gebruikt. Het grootste deel van het jaar verbleef de familie te Doetinchem, waar zij een kapitaal pand aan de Waterstraat bezat, dat - evenals de Schuylenburg bij Terborg en de Doornenburg bij Gendt - in 1945 is verwoest. Pas Johan Everard jr. is met zijn gezin als eerste op Huis Baak gaan wonen. Johan Everard en zijn vrouw Gertrudis Maria Adriana von Hertefeldt tot Magerhorst en Polweerd hadden twee zonen, Willem Jacob en Judocus Hendrik. Deze beide Van der Heydens en hun neef en twee nichten Von Hertefeldt tot Balken erfden na het overlijden van hun oud-oom J.B. van Bemmel tot Bemmel en Voort kasteel Doornenburg cum annexis. Willem Jacob nam de Doornenburg uit de boedel over. Hij overleed op 27 september 1810, zonder nakomelingen, maar had de koopprijs nooit voldaan. In oktober 1811 is de eigendom van zijn Doornenburgse deel op Judocus overgegaan.

Clemens Frederick Wilhelm heeft bij zijn huwelijk al de halve Doornenburg meegekregen van zijn ouders; later werd hem de andere helft verkocht door zijn vader tot ongenoegen van zijn Baakse broers en zusters, die deze huwelijksdotatie wel erg groot vonden. Omstreeks 1840 werd de waarde van kasteel Doornenburg met het bijbehorende goederencomplex getaxeerd op fl. 120.000,-. Toen in 1811 't Suideras te koop werd aangeboden, kocht Judocus van der Heyden het aan Baak grenzend landgoed aan ten behoeve van zijn zoon Clemens en diens vrouw Aleida. Reeds in april 1811 waren er plannen om 't Suideras te gaan huren; het contract was zelfs al opgesteld. De aankoop, in november 1811, is hoogstwaarschijnlijk verricht met het ouderlijk erfdeel van Aleida Hoevel (ofwel Hövell). Later dat jaar, op 28 december 1811, stond Judocus het kasteel Doornenburg c.a. af aan zijn oudste zoon Clemens. Deze noemde zich voortaan heer van Doornenburg en Suideras.

Jonkheer Clemens van der Heyden was lid van de Provinciale Staten en de Ridderschap van Gelderland. Voorts was hij lid van de gemeenteraad van Warnsveld en plaatsvervangend vrederechter. Het zwaartepunt van zijn bedrijvigheid lag op 't Suideras. Bij de aankoop in 1811 verkeerde 't Suideras in slechte staat. Het kostte Clemens ongeveer een jaar om het geheel weer in orde te brengen. In het Huisarchief berust het 'aantekensboek van ontvangsten en uijtgaven' over de periode die loopt van 4 juli 1812 tot 13 september 1815. Er zijn trouwens verschillende aantekenboekjes van hem bewaard gebleven, waaruit de grote zorg voor huis, have en landgoed blijkt. Interessant zijn ook de nauwkeurig bijgehouden aantekeningen over de jacht. Ook had hij oog voor verbetering van de wegen. Zijn vroegtijdig overlijden was het gevolg van 'zenuwzinkingskoortsen', waarschijnlijk een longontsteking. Hij liep die op tijdens de hulpverlening aan zijn pachters bij hoog water in maart 1838. Acht dagen duurde het ziekbed. Toen hij op 't Suideras overleed op 1 april was Clemens pas 47 jaar. Hij werd bijgezet in de familiegrafkelder in het koor van de kerk te Steenderen.
Echtgen. Aleida Catharina Francisca van Hövell tot Swanenburg, V
Birth 12 apr 1791, 's-Heerenberg, Gelderland
Death 30 nov 1848, Huize Suideras, Vierakker, leeftijd: 57
Vader Joannes Nepomucenus Oswaldus Hövell, M
Moeder Johanna Maria Mechtilda Messemaecker, V
Marr 27 maa 1811, Kasteel Swanenburg te Gendringen
Kinderen Joannes Nepomucenus Judocus Henricus, M (1812-1864)
Alexander Amandus Josephus, M (1813-1879)
Aleida Catharina Maria Ernestina, V (1816-1878)

1.1.2b.1.1.4.2.2.2.1 Joannes Nepomucenus Judocus Henricus van der Heyden , M



Birth 12 jan 1812, Huize Suideras Death 17 maa 1864, Suideras, leeftijd: 52 Burial R.K. kerkhof te Baak Occ Heer van Doornenburg
Joannes, heer van Doornenburg, woonde ongehuwd op 't Suideras samen met zijn moeder. In 1864 overleed hij op 52-jarige leeftijd op het huis en werd in de familiegrafkelder van 't Suideras op het R.K. kerkhof te Baak bijgezet, waar hij tot 1870 zou rusten.
 

1.1.2b.1.1.4.2.2.2.2a Alexander Amandus Josephus van der Heyden baron* , M

Birth 13 apr 1813, Huis Suideras, Vierakker Death 1 sep 1879, Suideras, leeftijd: 66 Occ Heer van Doornenburg en Suideras


Alexander vestigde zich na zijn huwelijk met Anna Maria Theresia Barbara barones van Dorth tot Medler in 1841 'gehuurd' op de Kieftskamp onder Vorden. Het echtpaar kreeg daar een dochtertje, dat zes weken oud overleed. Na haar dood ging het echtpaar in Warnsveld wonen op Huis 't Blek. Anna ontviel Alexander al in 1844. Hij hertrouwde in 1846 met Theresia Josephina Maximiliana Franciska barones von Motzfeldt, die afkomstig was van Huis Hardenberg even over de Nederlandse grens bij Anholt.

Dit tweede huwelijk bleef kinderloos.

In 1852 had Alexander de bij openbare veiling aangeboden buitenplaats 't Onstein bij Vorden gekocht, waar hij bleef wonen tot 1864. Na het overlijden van zijn broer Jan verhuisde het echtpaar naar 't Suideras. Tot de hoofdbewoners van 't Suideras behoorde ook nog zijn schoonzuster Constance von Motzfeldt, die al sedert 1855 huisgenote van haar zuster en zwager was. Het echtpaar heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt door de bouw van de aan St. Willibrord gewijde R.K. kerk in Vierakker. De kerk werd naar plannen van de Zutphense architect H.J. Wennekers in de periode oktober 1868 tot november 1869 op een door hen geschonken grondstuk schuin tegenover het Huis Suideras gebouwd. De barones heeft de inwijding van het kerkgebouw net niet meer meegemaakt. Zij overleed op 15 juli 1870. Op 12 oktber 1870 consacreerde de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Andreas Ignatius Schaepman, het bedehuis. Zij zou het eerste lid van de familie Van der Heyden zijn, voor wie in deze kerk de uitvaart werd gehouden. Theresia von Motzfeldt werd bijgezet in de familiegrafkelder achter het koor van de Vierakkerse parochiekerk. Hierheen werden ook de eerder in Baak begraven familieleden overgebracht.

Twee jaar later, in 1872, hertrouwde Alexander van der Heyden de 31-jarige Joanna Maria Barones van Voorst tot Voorst, afkomstig van Huis Westerveld in Elden bij Arnhem. Zij huwden op 29 mei 1872 voor de burgerlijke stand in Elst, waarna de verbintenis kerkelijk werd bevestigd in de R.K. kerk van Elden. Uit dit huwelijk werden een zoon en een dochter geboren, Alexander en Maria.

Op 1 september 1879 overleed Alexander Baron van der Heyden op 66-jarige leeftijd op 't Suideras.


"M.J.F. Lindeijer

Alexander van der Heyden (1813-1879) en de kerk van Suideras

1864 Alexander van der Heyden, heer van Suideras


Op 17 maart 1864 overleed op 52-jarige leeftijd Jan baron van der Heyden van Doornenburg en Suideras, vroegtijdig afgeleefd doordat hij vele jaren had geleden onder een zwak gestel. Bij het minste of geringste werd hij ziek en hij moet er voor zijn leeftijd slecht en zeer verouderd uit hebben gezien. 'De goede oom heeft niet veel van zijn leven', schreef zijn zuster Ernestine al rond de jaarwisseling van 1857-1858 aan een van haar zoons. De overledene werd naast zijn vader en moeder bijgezet in de grafkelder van 't Suideras, direct links van het centrale kruis op het Baakse kerkhof (rechts lag de kelder van huis Baak). In zijn vier jaar eerder gemaakte testament had baron Jan niet alleen legaten opgenomen voor mejuffrouw Van den Bosch, de koetsier Johan Schoenaker en acht personeelsleden, maar ook voor de rooms-katholieke parochie van Baak. Allereerst schonk hij fl. 5000,- ter vestiging van een fundatie, om maandelijks en ten eeuwigen dage een H. Mis te laten lezen tot rust van zijn ziel. Van deze som werd fl. 4000,- gebruikt ter aflossing van de gemaakte kosten bij de bouw van de nieuwe pastorie (1860), terwijl het restant, voldoende voor de misfundatie, werd belegd. Verder vermaakte de baron aan de katholieke armbesturen van Baak en van Hengelo-Keijenborg elk fl. 2000,-. (De Van der Heydens hadden ook een uitgebreid grondbezit onder Hengelo, rond het Kervel.)

Tot universeel erfgenaam werd benoemd zijn broer Alexander, 3de Baron van der Heyden. Hun zuster Ernestine liet hij een bedrag van fl. 20.000,- na en sloot haar verder uit van zijn erfenis, 'aangezien hij geen sympathie had voor zijn zwager van Nispen', in casu haar tweede echtgenoot (sinds 1852), Jonkheer Frans van Nispen tot Pannerden, heer van de Voorst bij Eefde. Volgens de familie-overlevering moet hij niet altijd even gemakkelijk in de omgang zijn geweest, zowel ten opzichte van zijn personeel als van zijn naaste familie, en liet hij zich soms al te zeer leiden door overwegingen van materiële aard. Hij was er tevens de oorzaak van, dat de oude oom August van der Heyden van Baak in 1868 besloot om zijn hele bezit na te laten aan drie nichtjes en niet aan de stamhouder, zijn neef Alexander van der Heyden. Deze was namelijk al ruim twintig jaar in een kinderloos huwelijk verbonden met Freule Thérèse von Motzfeldt uit het Anholtse, en na hun beider dood zouden al hun eigendommen, en eventueel dus ook Baak, vrijwel zeker in handen vallen van de weinig geliefde Frans van Nispen. Onnodig om te zeggen, dat ook het echtpaar Van Nispen-Van der Heyden niet tot de Baakse erfgenamen behoorde...

Eenmaal erfgenaam geworden van zijn broer Jan, verhuisde Alexander van der Heyden per 1 mei 1864 van zijn huis Onstein onder Vorden naar huis Suideras. De komst van de nieuwe parochianen ging zeker niet onopgemerkt voorbij aan de kerk van Baak. Reeds op 20 december van dat jaar ontving zij 30 ellen witte stof voor alles van Alexanders ongehuwde schoonzuster en huisgenote, Freule Constance von Motzfeldt. Zelf schonk de nieuwe heer van Suideras bij gelegenheid van het Jubileum van 1865 een prachtige ciborie, welke voor het eerst werd gebruikt op het Hoogfeest van Hemelvaart 1866, bij de eerste H. Communie dan wel de vernieuwing van de doopbeloften der kinderen. Ook toen men in Steenderen een kerk wilde bouwen en een nieuwe parochie oprichten, los van Baak, konden de ingezetenen aldaar rekenen op de buitengewone, krachtige steun en begunstiging van Baron van der Heyden. Hij schonk een kapitaal van fl. 10.000,-, dat uitgezet tegen 5% rente een jaargeld van fl. 400,- voor de nieuwe pastoor opleverde. Op 16 augustus 1864 werd de nieuwe kerk (met 196 zitplaatsen) in gebruik genomen; twee jaar later werd Steenderen tot zelfstandige parochie verheven.

'De kerk van St. Ludgeer moet weer herrijzen!'

1879: Alexander van der Heyden, 'een heilige man in de hemel'


Waardering voor zijn vrome, kostbare stichtingen ontving Alexander van der Heyden niet slechts van de parochianen van Vierakker, maar zelfs van de paus, Pius XI. Nadat de Utrechtse aartsbisschop 'den ouden adelijken titel, de trouw der familie aan de H. Kerk en de groote vrijgevigheid aan Kerk, etc. met duidelijke woorden had uitgedrukt', werd diens verzoek om een pauselijke onderscheiding voor de heer van Suideras boven verwachting gehonoreerd: 'Dezen morgen (15 juli 1875) ontving ik (....) het diploma van Rome, waarbij onze Baron benoemd wordt tot commandeur in de S. Gregorius-orde.' Het leek Mgr. Schaepman geen onaardig plan, om de Baron, de Barones, de Freule ('die in de geheimen is') en 'de pastoor van Suideras' uit te nodigen voor het diner en om dan bij verrassing aan Baron Van der Heyden het diploma te overhandigen.

Het is de vraag of de 62-jarige Baron Van der Heyden met veel plezier naar Utrecht gereisd is. De hele familie wist hoe ongaarne hij het Suideras verliet. 'Oom krijgt men niet gemakkelijk van huis', schreef Frans van Nispen in de winter van 1858 aan zijn stiefzoons Van Hövell. Naarmate Alexander ouder werd, raakte hij ook steeds meer bevreesd voor zijn gezondheid en ging hij, spreekwoordelijk, gekleed in drie hemden en twee jassen. Zeker zal hem het schrikwekkend voorbeeld van zijn vader Clemens voor ogen hebben gestaan, die bij de hulp aan z'n boeren tijdens een watersnood een fatale longontsteking had opgelopen. Alle voorzichtigheid buitenshuis mocht de zoon, Alexander, echter niet baten, want het was juist z'n inwendige waar de kwaal ontstond, die hem ten grave zou drijven . In de lente van 1879 werd Van der Heyden getroffen door een ziekte van de dikke darm, waarvoor hij 's zomers nog genezing ging zoeken in een Duitse badplaats, maar tevergeefs; het werd een angstige, bezwarende thuisreis...

Al weken voor zijn overlijden was het duidelijk, dat de heer van Suideras een volgende winter niet meer zou halen. Joanna van der Heyden stond haar man trouw terzijde, wijdde zich vol angstige, lieve zorg aan hem, maar moest machteloos toezien hoe zijn krachten langzaam werden gesloopt. En steeds ongunstiger werden de tijdingen van 't Suideras.... Pauline van Voorst geboren van Sonsbeeck schreef de dag na haar zwagers dood, welke zich had voltrokken op 1 september 1879: 'Weliswaar bevond ik v.d. Heyden ll. donderdag in een slechten toestand en deed mij het afscheid nemen, hoewel zeer vluchtig, toch erg aan, daar ik zoo bij mijzelven dacht: 'Laat ik hopen (dat) dit niet voor de laatste maal zij!'

En ziet, helaas het was zoo! (...) Wat heeft de goede man toch nog veel moeten lijden, zonder veel leniging aan te kunnen brengen.' Vier dagen later volgde de plechtige uitvaart en de ter aarde bestelling in het familiegraf, enkele meters achter het priesterkoor. In het dodenboek werd Alexander Baron van der Heyden bijgeschreven als 'Fundator Ecclesiae S. Willibr., en zeker zou het de overleden kerkstichter deugd hebben gedaan om die dag in de kerk van Suideras, in zijn kerk, de honderd grote en kleine kaarsen te zien branden als minstens evenzovele gebeden van familie, vrienden en parochianen, om hem hoopvol te begeleiden naar zijn eeuwige rust.

'Bij zijn dood daalde rouw over katholiek Vierakker, terwijl allen gevoelden, dat de kerk een milde weldoener en de gemeente, een voorbeeldig christen had verloren.' Deze woorden van de latere rector van Suideras en pastoor van Vierakker, N.R.J. Heymeriks, waren zeker geen lege frasen, getuige de vele condoléancebrieven, die de Douairière Van der Heyden geb. van Voorst mocht ontvangen. De overledene werd geschetst als een hooggeachte, beminnelijke en plichtsgetrouwe man, 'wiens goedheid op zijn gelaat en in zijne woorden zoo welsprekend uitte, vol onderwerping in zijn ernstige lot', eenvoudig en praktisch, 'een gentleman van den ware stempel', hartelijk en belangstellend voor ieder die hem kwam bezoeken en 'een aangename en aandoenlijke herinnering' bij hen achterlatend. Bovenal was hij een liefdevolle, trouwe en waardige echtgenoot en vader. 'Hoe gelukkig, (dat) nog zoveel genot van die aardige kinderen had, die zijn levensvreugde nog zoo verhoogd hebben. En nu zult gij Uw leven moeten wijden aan hun op te voeden en hun vader te vergoeden, die het afscheid van de zijnen zeker zwaar woog. Gij zult echter hulp en steun van boven krijgen...' Want zoals de pastoor van Doornenburg de Douairière verzekerde: 'De gedachte, dat gij een heiligen man in den hemel hebt, die U niet zal vergeten, zal U zeker met kalmte in Gods beschikking doen berusten.'"

Pater Jan Koekkoek schrijft voorts in "De Heerlijkheid Baak" omtrent baron Alexander:

"Suideras
In Wichmond-Vierakker waren de bewoners van het Suideras A.A.J.C. baron van der Heijden van Doornenburg en Th.G.M. baronesse van Motzfeldt, de grote promotors van een nieuwe parochie. Zij boden aan de Aartsbisschop van Utrecht aan om te zorgen voor een terrein en voor geld voor kerk en pastorie, terwijl zij tevens voor het onderhoud van de pastoor zorg zouden dragen. Daarop richtte de Aartsbisschop in dec. 1868 de nieuwe parochie te Wichmond op, die naar de plaats waar de kerk zou komen Vierakker werd genoemd. Op 24 april 1870 kwam Mgr. Schaepman naar Vierakker voor de inwijding van de nieuwe kerk, die de heilige Willibrordus als patroon kreeg."
Echtgen. Anna Maria Theresia Barbara van Dorth tot Medler barones, V
Birth 9 nov 1809, Huis 't Medler, Vorden
Death 9 jun 1844, Huis 't Blek, Leesten, Warnsveld, Gelderland, leeftijd: 34
Vader Reinier Engelbert van Dorth tot Medler baron, M
Moeder Maria Geertruida Juvetta van Hövell, V
Marr 25 nov 1841, Vorden
Kinderen Maria Elizabeth Francisca Dorothea, V (1842-1842)

Andere echtgenoten: Theresia Josepina Maximiliana Francisca von Motzfeldt, Joanna Maria van Voorst tot Voorst barones

1.1.2b.1.1.4.2.2.2.2a.1 Maria Elizabeth Francisca Dorothea van der Heyden jonkvrouw , V



Birth 8 sep 1842, Huis Kiefskamp, Vorden Death 20 okt 1842, Kiefskamp
 

1.1.2b.1.1.4.2.2.2.2b Alexander Amandus Josephus van der Heyden baron* (Zie boven)

Echtgen. Theresia Josepina Maximiliana Francisca von Motzfeldt, V
Birth 24 dec 1811, Huis Hardenberg, Anholt, Duitsland
Death 15 jul 1870, Suideras, leeftijd: 58
Vader Joannes Franciscus Bartholomeus von Motzfeldt, M
Moeder Antonetta Maximiliana Maria Clara van Hövell barones, V
Marr 24 maa 1846, Anholt Duitsland
 

Andere echtgenoten: Anna Maria Theresia Barbara van Dorth tot Medler barones, Joanna Maria van Voorst tot Voorst barones



Vorige * Volgende



Inhoud * Index * Familienamen * Neem contact op met