De Wellenkamp 15-30 6545 NM NIJMEGEN Aan de Minister van Buitenlandse Zaken Voor deze De Ambassadeur voor Internationale Culturele Samenwerking Mr. J.A.F.M.F. Förster Postbus 20061 2500 EB 's-GRAVENHAGE Datum: 6 april 1996 Betreft: Uw kenmerk DCV/96/562 Kenmerk: ICB/Buza960406 Geachte Heer Förster, Uw brief van 2 april 1966 heb ik in dank ontvangen. Gaarne wil ik hiermede enige vrees bij U wegnemen inzake de onrechtmatigheid van het gebruik van de naam Instituto Cervantes door de Casa de España te Utrecht. De rechten van het gebruik van dit handelsmerk komen in de Benelux slechts mij toe en wel op de volgende gronden: Het Spaanse Instituto Cervantes heeft haar beeldmerk ingeschreven in de Benelux op basis van een zogenaamde internationale inschrijving onder nr. 590 782. Deze inschrijving werd per 31 juli 1992 verricht door het Spaanse Instituto Cervantes, maar op basis van een internationale prioriteitsregeling, vermeld in het depot onder "Premier dépôt au sens de l'article 4 de la Convention de Paris, selon déclaration du déposant: Espagne, 31 janvier 1992, 1 681422" gaat het recht voor de Benelux terug tot deze datum. Het recht op de inschrijving is echter volgens de regels op 1 augustus 1995 vervallen, namelijk drie jaar na depot-datum. Het Spaanse Instituto Cervantes heeft eind mei 1995 in een Nederlandse krant geadverteerd. De vraag is of deze advertentie rechtinstandhoudend gebruik heeft opgeleverd. Het gaat immers in deze niet om reclame voor het instituut zelf, maar om het aantrekken van personeel. Dit kan niet uitgelegd worden als het ontplooien van werkelijk commerciële activiteiten. In het geval de wederpartij tot 31 juli 1995 geen rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt van het merk en zulks derhalve niet aangetoond kan worden door de wederpartij is haar merkrecht vanaf 1 augustus 1996 vervallen en kan ik op basis van mijn herregistratie per 28 februari 1995 de betere rechten laten gelden. Ik ben en blijf dus merkhouder. Per 1 oktober 1996 wens ik het beleidsplan operationeel te hebben. Uiteraard ben ik tot eventueel noodzakelijke aanpassingen bereid. Ingeval de wederpartij desalniettemin rechten tracht te ontlenen aan haar merkdepot dienen we dit in eerste instantie aan te vechten op basis van Artikel 4.6 van de Benelux Merkenwet, dat vermeldt dat het depot geen rechtskracht heeft wanneer dit te kwader trouw is verricht.

Onder een te kwader trouw verricht depot wordt volgens dit artikel onder meer verstaan:
a. het depot dat wordt verricht terwijl de deposant weet of behoort te weten, dat een derde binnen de laatste drie jaren in het Beneluxgebied een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt, en die derde zijn toestemming niet heeft verleend;
b. het depot dat wordt verricht terwijl de deposant op grond van zijn rechtstreekse betrekking tot een derde weet, dat die derde binnen de laatste drie jaren buiten het Beneluxgebied een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt, tenzij die derde zijn toestemming heeft verleend, of bedoelde wetenschap eerst is verkregen nadat de deposant een begin had gemaakt met het gebruik van het merk binnen het Beneluxgebied.

Ter verduidelijking schets ik U hieronder enkele door mij genomen acties teneinde tot een samenwerking met de Spaanse overheid te geraken.

1. Op 18 mei 1992 heb ik in een persoonlijk kort onderhoud met de secretaris generaal van het Spaanse Instituto Cervantes, de heer don Juan A. Gimeno, te Alcalá de Henares een samenwerkingsattentie uitgesproken 'zodra het probleem van de naam is opgelost'.
2. Op 13 april 1992 had ik op de Spaanse ambassade een gesprek met de toenmalige cultureel attaché mevrouw María Jesús Alonso. Ik heb haar in dat gesprek van mijn handelsmerk in kennis gesteld.
3. Op 16 juli 1992 heb ik op advies van het advocatenkantoor Nauta Dutilh te Amsterdam een brief verzonden aan de directie van het 'Instituto Cervantes' te Alcalá de Henares - met referte aan mijn bezoek aldaar op 18 mei daaraan voorafgaand - met de mededeling dat ik enig rechthebbende ben van de naam Instituto Cervantes en het verzoek mij mede te delen niet op eigen initiatief een Instituto Cervantes in de Benelux te vestigen, teneinde verwarring bij het publiek te voorkomen.
4. Op 5 augustus 1992 heb ik dit verzoek herhaald in een fax aan de heer Gimeno in Alcalá en een brief aan de sociaal attaché te 's-Gravenhage, de heer Carlos Hernández García. Een afschrift hiervan is aan mevrouw Alonso verzonden.
5. Op 20 augustus 1992 zond de sociaal attaché, de heer Hernández, mij een ontvangstbevestiging van de hierboven vermelde brieven met de mededeling dat hij een kopie hiervan heeft doen toekomen aan de directeur van het Instituto Cervantes in Alcalá de Henares.

Op grond van het bovenstaande stel ik vast dat het Koninkrijk Spanje het in Uw brief DCV/96/562 vermelde depot in juridische zin te kwader trouw heeft verricht. Ik heb de Spaanse regering immers officiëel van mijn rechten in kennis gesteld en dit is door de Embajada de España in haar brief "No. 2216 Fecha 21.8.92" officiëel bevestigd.

Ik voeg hieraan het volgende toe.

Tot op heden heb ik het handelsmerk niet in gebruik kunnen nemen ten gevolge van bedreigingen, berovingen en intimidaties waaromtrent ik de informatie in een bericht aan de Minister van Justitie d.d. 9 mei 1995 beschikbaar heb gesteld voor de Hoge Raad. Het heeft mede betrekking op de liquidatie van mijn naamgenoot op 10 april 1993 te Alkmaar. Het rapport Inzake Opsporing van de enquêtecommissie opsporingsmethoden maakt hiervan melding onder § 3.13.3. In mijn visie heeft deze zaak geleid tot het onderzoek naar het functioneren van het CID Kennemerland. Blijkens het artikel 'Moorden met goedkeuring van IRT?' op pagina 5 van de Telegraaf van zaterdag 9 september 1995 is de heer Van der Heijden met medeweten van de Haarlemse CID opgeblazen. In mijn visie heeft deze situatie geleid tot het rijksrecherche-onderzoek aangaande deze zaak dat in opdracht van de Minister van Justitie tot stand is gekomen nadat ik haar van deze problematiek in kennis had gesteld. Tegen de hiervoor verantwoordelijke Nederlandse overheidsfunctionaris is thans vervolging ingesteld. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of vertegenwoordigers van de vorige Spaanse regering bij de voorbereiding van deze liquidatie betrokken zijn geweest. Het is uiteraard een primaire verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering om in deze situatie in te grijpen. Ik handhaaf derhalve mijn verzoek de Casa de España te Utrecht van regeringswege te verzoeken - hangende het bovenvermelde onderzoek - niet onder de naam Instituto Cervantes te opereren en tussentijds medewerking te verlenen aan een concept-samenwerkingsovereenkomst, te beginnen met de formulering van een 'letter of intent'. Ik betrek hierbij gaarne alle belanghebbende Nederlandstalige partijen die de beleidsdoelstellingen van de Nederlandse regering ondersteunen. Te Uwer informatie deel ik U mede dat ik mij - wanneer hiertegen geen staatkundige bezwaren bestaan - heb voorgenomen per 1 oktober 1996 in het bestuur van de Stichting Cervantes Benelux uit te nodigen zitting te nemen:

1. Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem Alexander, kroonprins der Nederlanden
2. Z.K.H. Prins Philippe van Saksen-Coburg, kroonprins van België
3. Z.K.H. Erfgroothertog Henri van Luxemburg
4. S.A.R. Infante don Felipe de Borbón y Grecia Príncipe de Asturias, kroonprins van Spanje

Ik heb de Prins van Oranje hiervan middels een faxbericht d.d. 27 maart jl. in kennis gesteld.

Voor de volledigheid deel ik U mede dat er naast mijn brief van 17 maart jl. nog twee brieven bij Uw departement in behandeling zijn. Dit geschiedt onder verantwoordelijkheid van Jonkheer E. Röell. Tevens berust nog een brief van 12 januari 1996 bij de Minister. Hierop heb ik nog geen reactie ontvangen. Ik vertrouw erop op Uw volledige medewerking te kunnen rekenen. Inmiddels verblijf ik met gevoelens van de meeste hoogachting, J.L. van der Heyden Instituto Cervantes Benelux Stichting Cervantes Benelux C.C. Knijff & Partners P.A.W. Thiel Postbus 5054 1380 GB WEESP

9 APRIL 1996 UW KENMERK DCV/96/562 GERICHT AAN DE AMBASSADEUR VOOR INTERNATIONALE CULTURELE SAMENWERKING TER ATTENTIE VAN DE NEDERLANDSE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN MR. H.A.F.M.O. VAN MIERLO

ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN