11 november 1998. Betreft: WIJ JOHANNES Kenmerk: JH/LH981111.

FOTO BOVEN: 2005 LA PAZ DE VALLADOLID

L.S. Dinsdag 10 november 1998. Ik kijk naar Wij Alexander. Ik kan op voorhand al vaststellen dat dit verhaal niet op fantasie berust. Daartoe geef ik je hierbij enige informatie omtrent Karel van der Heyden, die in 1900 is overleden en een belangrijke rol heeft gespeeld in Nederlands-Indië tijdens de regering van Koning Willem III.

De dochter van Jonkheer Röell is zoëven in beeld gebracht. Ik zie de film alsof ik hem zelf heb beleefd. Het hele verhaal begint met het Arnhemse verhaal 'Je moet tussen 6 en 7 niet naar de Stenen Tafel gaan, want dan moet Kareltje van der Heyden zich verschonen. Dit is voor mij reden geweest om samen met mijn vader uit te gaan zoeken wie die Karel van der Heyden wel zou kunnen zijn geweest en stuitte daarbij op GENERAAL KAREL VAN DER HEIJDEN.

"Karel van der Heyden, geb. 12 Jan. 1826 te Batavia + 26 Jan. 1900 te Bronbeek natuurlijke zoon van Aubert Joseph Jean Lambert Ridder de Steurs en eene inlandsche (boegineesche) vrouw, als kind aangenomen door Jean van der Heyden en Wilhelmina Sibing. Nieuw Nederlands Biograph. Woordenboek blz. 1104. Een krantenbericht uit 1900. Karel van der Heijden. Batavia, 12 januari 1826 - Bronbeek, 26 januari 1900. Te Batavia geboren ging hij al heel jong naar Nederland om daar zijn opvoeding te genieten. In 1841, dus reeds op 15-jarige leeftijd nam hij dienst bij het leger in Nederlands Indië. Te Batavia aangekomen, verkreeg hij binnen het jaar de rang van sergeant, en maakt in 1848 de 2e expeditie, en in 1849 als sergeant majoor de 3e expeditie tegen Bali mee. In 1850 legde hij zijn officiers-examen af en nam nog in hetzelfde jaar deel aan de krijgsverrichtingen in Palembang. Tot kapitein bevorderd in 1859 werd hij met de functie belast van controleur in de Z.-&O. Afd van Borneo en maakte de gehele Bandjermansinse krijg mede. In 1865 vertrok hij met verlof naar Holland en woonde o.a. de Franse manoeuvres bij te Châlins-sûr-Marne in de maanden juli en augustus 1866. Van zijn hand verscheen toen een werk dat deze manoeuvres besprak. In 1867 was hij weer in Indië, waar hij in 1868 werd benoemd tot majoor en gewestelijk militair commandant van Banka, welke betrekking hij ongeveer twee jaren vervulde. In 1872 werd hij luitenant-kolonel en nam in 1874 deel aan de operatiën ter verovering van de Atjehse kraton. In juli 1874 overgeplaatst als plaatselijk militair commandant te Semarang, werd hij in augustus 1875 reeds overgeplaatst naar Padang als commandant van het garnizoensbataljon ter Sumatra's Westkust, en het volgend jaar als kolonel naar Atjeh. Daar trad hij in juni 1877 op als waarnemend Militair en Civiel Gezaghebber, waarna hij in januari 1878 benoemd werd tot Gouverneur en tevens Militair bevelhebber. Het was in Atjeh dat Van der Heijden zijn grootste succes behaalde. Reeds in september 1878 werd hij generaal-majoor en als buitengewone beloning voor de uitstekende diensten in Atjeh bewezen in januari 1880 luitenant-generaal. Helaas het succes door hem in Atjeh behaald werkte juist averechts, want de Regering vond dat het toen tijd werd het civiel bestuur te laten prevaleren boven het militaire, hoewel van der Heijden er voor was, dat ook de rest van Atjeh zou worden onderworpen. En dus werd hij gedwongen af te treden. Hoe de krijgshaftige Atjeher de dappere en bekwame tegenstander weet te waarderen, toont ons een passage uit het Atjehse heldendicht over de "Prang Kompeuni" door Dokarim, een Atjeher afkomstig uit Lamteungah: "Nu brak een driejarig tijdperk van rust aan, waarin de eenogige generaal zijne veroveringen bevestigde. De Radja Moeda: Teungkoe Moehamad spande alle krachten in om de hoofdplaats en Oeleë Lheuë tot welvaart te brengen en dit gelukte hem zówel, dat de allerwege gevluchte bevolking in niet te stuiten stromen naar de hoofdplaats kwam en zich met de kafirs verbroederde. Het was, als leefde men voortdurend in feesten; groot voordeel werd met de handel behaald, vergeefs trachtten onze krijgsoversten nog volk te vinden dat hen wilde volgen. Alles ging de Eenogige Generaal hulde brengen. Toen de Eenogige Generaal weg was, eindigde de rust. De dappere strijder Teukoe Assam nog zeer jong, vroeg in Pidië aan zijn vader, Teukoe Raja, die derwaarts was gevlucht, verlof om de Kompeuni te gaan bestoken; gaarne gaf deze hem de ouderlijke zegen op dat vrome werk". Zo was het Atjehse oordeel over "generaal Eenoog!" Onder gunstiger omstandigheden had van der Heyden de van Heutsz kunnen zijn van een vroegere periode. De continuering van het onder hem gevoerde beleid had de Atjeh-oorlog een kwarteeuw eerder kunnen doen beëindigen. Zijn vervanging door civiele bestuurders heeft in korte tijd afgebroken wat ten koste van tientallen miljoenen en van stromen bloeds was opgebouwd. In maart 1881 werd Van der Heyden eervol ontheven van het ambt van Gouverneur van Atjeh en Onderhorigheden en de 17e maart d.a.v. van zijn functie van Militair bevelhebber. Spoedig hierna vertrok hij met een jaar verlof naar Nederland, alwaar hij met ingang van 1 februari 1882 op verzoek gepensioneerd werd. In 1887 werd hij benoemd tot commandant van het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis te Bronbeek, bij Arnhem, welke betrekking hij vervulde tot zijn dood, 26 januari 1900. Met hem is een van de schitterendst gedecoreerde opper-officieren - op 37-jarige leeftijd werd hij reeds begiftigd met de MWO 3e kl. - heengegaan, een Indische jongen van gemengde bloede, die door eigen energie het tot Luitenant-Generaal heeft gebracht en met een staat van dienst waarop een ieder met recht trots zou kunnen zijn! J.C.H. 8) bij de expeditie naar Samalanga verloor hij in de strijd een oog, doch het doel werd bereikt, Samalanga en Meureudoe onderwierpen zich en konden voor de handel worden geopend. Bronnen: "Atjeh" van H.C. Zentgraaff; Ind. Encyclopaedie. Gedenkboek van het K.N.I.L., uitgave "Madjoe".

HET VADERLAND. Tweeëndertigste Jaargang - No. 23. "Generaal Van der Heijden. Generaal van der Heijden is overleden. Eenige dagen reeds was hij ongesteld, maar men dacht dat zijn ziekte nog niet van zoo ernstigen aard. Betrekkelijk onverwacht nog is hedenochtend de dood ingetreden. Uit Arnhem seint men ons het volgende over zijn laatste oogenblikken: Nadat de generaal gisteren een vrij onrustigen dag had gehad, werd hij 's avonds eenigszins kalmer, en genoot van tijd tot tijd eenige nachtrust, totdat hedenochtend ongeveer 6 uur zich plotseling verschijnselen van hartverlamming voordeden. Zijn geneesheer, die des nachts wederom gebleven was, deed nog alle pogingen om de levensgeesten gaande te houden. Zonder eenige benauwdheid, zacht en kalm, is de held van Samalangan overleden. De begrafenis zal vermoedelijk Maandag plaats hebben, naar men zegt zonder militaire honneurs. Wij laten hieronder volgen een overzicht van de loopbaan van den betreurden krijgsoverste. Geboren den 12n Januari 1826 te Batavia nam hij den 2n Juli 1841 dienst als soldaat voor zes jaren zonder handgeld bij het algemeen depôt der landmacht. Ruim 2 maanden later werd hij korporaal-titulair en embarkeerde de jeugdige militair te Nieuwediep aan boord van het schip "Oost-India Packet" naar Batavia, alwaar hij dadelijk geplaatst werd bij het 3e bataljon infanterie; kort daarna met den graad van korporaal-effectief. Sergeant den 1n Augustus 1842, re-engageerde hij zich in 1848 voor twee jaren wederom zonder handgeld en deed dit twee jaren later opnieuw in den rang van sergeant-majoor. Op 26 maart 1850 bereikte Van der Heijden den officiersrang en werd benoemd tot 2n luitenant bij het 4e bataljon infanterie, met overplaatsing later bij het 7e bataljon en bij het garnizoensbataljon op Banka. Bij dat bataljon werd hij 1e luitenant in 1854 en 19 Februari 1859 kapitein bij het 13e bataljon. In dien rang werd Van der Heijden benoemd tot wd. controleur van Barabei (Zuiden- en Oosterafdeeling van Borneo) totdat hij in 1862 overgeplaatst werd bij het 7de bataljon. Later werd de kapitein belast met de waarneming der functiën van controleur 1e kl. in de afdeeling Alay en Amandit (Z. en O. afd. van Borneo) en, na daarvan op zijn verzoek eervol ontheven te zijn werd goedgekeurd, dat hij door den resident dier afdeeling belast werd met de betrekking van controleur in die districten, alwaar hij tevens werd overgeplaatst bij het garnizoens-bataljon. Den 3n October 1865 werd hem twee jaren verlof verleend naar Nederland. Van verlof teruggekeerd den 28n October 1867, werd hij ongeveer een jaar later bevorderd tot majoor bij het garnizoensbataljon van Banka; als luitenant-kolonel, welke rang hij in 1872 bereikte, begon van der Heijden zijn heldenfeiten in Atjeh. Den 31n December 1873 aangewezen als kommandant der 1e brigade bij de 2e expeditie tegen het Rijk Atjeh, werd hij, na eenige jaren dienst in de garnizoenen, eerst als plaatselijk kommandant te Samarang, daarna ter Sumatra's Westkust en Onderhoorigheden, in 1876 tot kolonel benoemd en ter beschikking gesteld van den militairen en civielen bevelhebber te Atjeh, waartoe hij per telegram den 14n Maart van dat jaar werd opgeroepen. Men weet dat van der Heijden in 1877 reeds tijdelijk belast werd met de functiën van militair en civiel bevelhebber te Atjeh en dat hem in hetzelfde jaar een blijk van 's Konings tevredenheid ten deel viel, door zijn benoeming tot Zr. Ms. adjudant in buitengewonen dienst. Den 13n Januari 1878 volgde zijn benoeming tot gouverneur van Atjeh en Onderhoorigen, tevens militair bevelhebber aldaar, in welke betrekking hij gecontinueerd werd als generaal-majoor, en later als luitenant-generaal, welke rang Van der Heijden verwierf bij Kon. besluit van 11 Januari 1880 als buitengewoone belooning voor de uitstekende diensten, bewezen bij en met opzicht tot de krijgsverrichtingen, tegen de XXII en XXVI moekims, van 23 Juli 1876 tot September 1879. De hem den 30n Januari 1880 opgedragen functie van gouvernements-commissaris voor de organisatie van het gewest Atjeh en onderhoorigheden bekleede hij tot 10 October 1880, datum waarop hij daarvan eervol ontheven werd, onder dankbetuiging voor de wijze waarop hij zich van die opdracht gekweten heeft. In 1881 werd hij eervol onthven van het ambt van gouverneur van Atjeh en van zijn betrekking van militair bevelhebber, onder dankbetuiging voor de door hem in die betrekkingen bewezen goede diensten. Kort daarna volgde zijn op non-activiteitstelling, waarop v.d. Heijden een jaar verlof naar Nederland vroeg en verkreeg. Derwaarts vertrokken den 23n Mei 1881 verzocht de generaal in het laatst van dat jaar zijn ontslag uit Zr. Ms. militairen dienst, hetwelk hem met ingang van 1 Februari 1881 op de meest eervolle wijze werd verleend onder dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten door hem aan den Koning en aan den lande bewezen met toekenning van pensioen. Slechts 5 jaren rustte hij hier te lande en wel te 's-Gravenhage uit van zijn veelbewogen, hoogst eervolle militaire loopbaan in Oost-Indië, want den 5 Nov. 1887 gaf. luit.-generaal v.d. Heijden gehoor aan de roepstem des Konings om als kommandant op te treden van Zr. Ms. stichting het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis op Bronbeek. Dat Karel v.d. Heijden als soldaat en officier schitterende militaire daden verricht heeft, kan blijken uit onderstaande opsomming van gedane veldtochten, bekomen wonden en ontvangen belooningen. In 1848 en 1849 nam hij deel aan de tweede en derde expeditie tegen Bali. Wegens zijn gedrag bij die krijgsverrichtingen werd sergeant-majoor v.d. Heijden benoemd tot ridder der Militaire Willemsorde 4e kl. In 1851 en 1852 onderscheidde de jonge officier zich weer bij de krijgsverrichtingen in het Palembangsche en van 1860 tot 1863 geeft hij herhaaldelijk bewijzen van zijn onverschrokkenheid en zijn beleid bij de krijgsverrichtingen in de Z. en O. afdeeling van Borneo. Als hebbende zich daarbij onderscheiden werd hij reeds bevorderd tot ridder der Militaire Willemsorde 3e klasse. Ook in 1864 en 1865 zien wij hem in de gelederen der expeditionaire troepen op Borneo terug. In 1874 - den 23n Januari - bij de 2e expeditie naar Atjeh ontvangt hij in den strijd een schampschot langs de rechterlies en onderbuik. Hij wordt benoemd tot ridder der orde van den nederl. Leeuw als hebbende zich ook in dien veldtocht onderscheiden. Van 1876 tot 1880 neemt v.d. Heijden onafgebroken deel aan de krijgsverrichtingen tegen Atjeh. Op 26 Augustus 1877 vooraan in het gevecht bij Salamangan wordt kol. v.d. Heijden getroffen door een matten kogel tegen het linkervoorhoofd ter hoogte van de wenkbrauw, doordringende in het linkeroog, die hem voortaan het gebruik van dat gezichtsorgaan voor altijd doet missen. Binnen een maand wordt de verwonde bevorderd tot commandeur der Militaire Willemsorde als blijk van Zr. Ms. hooge tevredenheid over de wijze waarop de held de tegen Samalangan (Noordkust Atjeh) ondernomen expeditie had aangevoerd. En bij telegram van 20 juni 1879 ontvangt de bevelhebber van den gouv.-generaal de bijzondere tevredenheidsbetuiging van Z.M. den Koning wegens de vermeestering van Glei-eng. In 1881 gewerd hem nogmaals de betuiging van waardering en de dank der Regeering voor de krachtige leiding gedurende den tijd dat hij is belast geweest met het ambt van gouverneur van Atjeh en onderhoorigheden, tevens militair bevelhebber aldaar. Bij het nederleggen van het bestuur en commando door v.d. Heijden voegt Z.M. de Koning daarbij nog als bewijs van tevredenheid het grootkruis van den Gouden Leeuw van het Huis van Nassau en in een nieuw blijk van Zr. Ms. welwillendheid en erkentelijkheid mocht v.d. Heijden zich kort voor zijn heengaan met pensioen verheugen, toen hem het Grootkruis der orde van de Eikekroon werd geschonken. Naast al deze schitterende ridderorden ontbraken op de borst van dezen krijgsman niet de envoudiger eereteekenen voor belangrijke krijgsverrichtingen en de Atjeh-medaille. Als sergeant werd hem nog de bronzen medaille toegekend voor 12 jaaren trouwen dienst met f 12 gratificatie. Zooals meermalen gebleken is zijn de gevoelenes van vereering en hoogschatting, die wijlen Koning Willem III voor den generaal v.d. Heijden koesterde, ook overgegaan op Hare Majesteiten de Koninginnen, die reeds menige gelegenheid aangrepen om daarvan tegenover de generaal getuigenis af te leggen. Men herinnere zich slechts de treffende woorden die de Koningin-Regentes eenige jaren geleden bij de plechtige uitreiking der Lombok-eeretekenen tot den generaal richtte naar aanleiding van het sneuvelen van zijn zoon, een veelbelovend officier van het Ind. leger, op het oorlogsveld. Wij herinneren hier ook aan de hartelijke toespraak door wijlen Z.M. Koning Willem III tot den generaal gehouden, kort na zijn terugkeer uit Indië, toen deze op Het Loo de gast van Z.M. was.

De Koning sprak toen:

"De toost, dien ik de eer heb in te stellen, is gericht tot Zijne Exc. den luitenant-generaal Van der Heijden, onzen adjudant in buitengewonen dienst. Aan Uwe Excellentie heeft het vaderland, het Huis van Oranje en het geheele Nederlandse volk de grootste en diepste erkentelijkheid voor de belangrijke en gewichtige diensten, zoo ruimschoots bewezen. Wij allen begroeten in uw persoon den dapperen, onverschrokken en heldhaftigen veldheer, die de Nederlandse driekleur en de Nederlandse vaandels roemrijk heeft doen wapperen in de gewesten op Sumatra's Noordkust, aan uw zoo wijze als trouwe zorgen toevertrouwd. Op dezen voor Nederland zoo heuglijken dag was het voor mijn Konings- en soldatenhart een behoefte en een groote voldoening Uwe Excellentie het hartelijkst welkom toe te roepen en u bij ons te zien naast den broeder van uw doorluchtigen voorganger op Atjeh's kusten, wijlen den braven generaal Pol. Aan Uwe Excellentie zijn beide legers, zoo wel dat van het moederland als het Indische, een der roemrijkste bladzijden verschuldigd in hunne al zoo roemvolle geschiedrollen! De tiendaagsche veldtocht begroet en ontmoet heden den held van Atjeh! Hasselt en Leuven begroeten Atjeh en Samalangan! Ieder rechtgeaard Nederlander moet fier zijn in Uwe Excellentie een onzer edelste zonen te mogen erkennen en begroeten. Tenslotte zij het mij vergund te drinken op de gezondheid van alle hoofdofficieren, officieren, onderofficieren en manschappen der troepen, welke de eer en het groote voorrecht hebben gehad onder Uwe Excellentie's bevelen te staan. Ik drink insgelijks op de nagedachtenis van alle braven, die daar hun leven hebben gelaten voor Koning en Vaderland!

Den generaal Van der Heijden!
Het Nederlands-Indische leger!
Het Nederlandse leger!"

Diep getroffen antwoordde generaal Van der Heijden op dien koninklijken toost.

"Sire!"

Toen ter expeditie van Atjeh het geluk mij begunstigde en ik, dank zij der opoffering en bijzondere plichtsbetrachting van mijn ondergeschikten van land- en zeemacht, de Nederlandse vlag hoog mocht houden, durfde ik niet hopen, dat, behalve de vele groote beloningen, die Uwe Majesteit mij schonk, nog die schitterende eer mij zou te beurt vallen, om door mijn Koning zóó te worden toegesproken! Ik ben dan ook diep getroffen door de eer, die Uwe Majesteit mij bewijst, en heb ik ginds op Noord-Sumatra mijn plicht naar behooren trachten te vervullen, thans gevoel ik, dat ik niet genoeg kon doen en dat Uwer Majesteits grootheid en mildheid verre overtreffen al wat ik voor Haar kon ten offer brengen. Mag ik u wel mijn innigen dank zeggen voor al wat Uwe Majesteit ondervond, voor al de gunsten, die zij mij schonk. Maar mag ik tevens de verzekering geven van mijn onkreukbare trouw aan Uwe Majesteit en uw doorluchtig Huis.! ook de verzekering dat ik steeds alles wat een soldaat voor zijn Vorst en vaderland ten offer kan brengen, daarvoor veil heb. Mag ik, Sir! bij al wat ik reeds van uwe Majesteit genoot nog de gunst vragen, aan de land- en zeemacht in Indië over te mogen brengen, hoe Uwe Majesteit ze waardeert, en aldus ook met Uw naam jegens hen en plicht van dankbaarheid vervullen! Want aan hen ben ik verplicht het groote geluk, dat ik heden gevoel! Koning en Koningin! Lang moogt gij met het Huis van Oranje voor ons dierbaar vaderland leven!"

HET VADERLAND. Woensdag 31 Januari 1900. Begrafenis van generaal Van der Heijden. Men meldt ons uit Arnhem. 't Is een gure, sombere morgen, maar toch is de belangstelling zeer groot. Om Bronbeek een enorme toevloed van menschen, die allen gekomen waren om den grooten krijgsoverste een laatste groet te brengen. Te twaalf uur begon de stoet zich voor het kommandantshuis op te stellen. De muziek van Bronbeek plaatste zich voorop. Een deel der invaliden stond in twee rijen voor het huis, een ander deel schaarde zich langs den grooten oprit tot het hek. Men kon het hun aanzien, dat zij een droevigen plicht gingen vervullen. Hun generaal, onder wien zij zooveel jaren gestreden en die hen zoo dikwijls ter overwinning gevoerd had, hun kommandant en hun trots, dien moesten zij thans ten grave brengen. Achter den lijkwagen volgden eerst twee rijtuigen met kransen en daarna het statierijtuig van H.M. Koningin met de beide vertegenwoordigers, kolonel van Hoogstraten en ordonnance-officier Loudon. Hierachter sloten zich aan de rijtuigen van de familieleden, van majoor Schuring, den adjudant van den generaal, ds. Beets en den pastoor van Bronbeek, dirig. officier van gezondheid dr. Fijan, den kapitein-betaalmeester Consemulder, den huismeester enz. De andere autoriteiten waren reeds naar het kerkhof gereden. Zes koetsen volgden het hofrijtuig; de muziek der invaliden ging vooraf tot aan het hek en speelde een marche funèbre. De invaliden volgden achter de dragers. Langs den Velperweg en door de stad stond een dichte haag van menschen. Tegen kwart voor 2 kwam de stoet op "Moscowa" aan, waar de stafmuziek van het 8e regt. zich aan het hoofd plaatste. Onder 't spelen der marche funèbre van Beethoven ging de stoet naar het graf, waar een groote schare autoriteiten, o.a. de Minister van Koloniën en jhr. Six, generaal Langguth, de vertegenwoordiger der Koningin, deputatiën van het 8e regt. veld-artillerie, van het 2e regt. infanterie, van het 6e en van de grenadiers en jagers, het lijk opwachtten. Ook waren er deputatiën aanwezig van "Moed, Beleid en Trouw" en van den Bond van Oud-Onderofficieren, verder burgemeester en wethouders van Arnhem, bijna alle hoofd- en verdere officieren van het garnizoen aldaar enz. enz. Toen de kist in het familiegraf, waarin de eerste vrouw van de generaal rust, was neergelaten en de kransen, behalve die der Koninginnen - een overweldigende massa - op 't kleed waren neergelegd, nam de Minister de heer Cremer het woord en zeide hij o.a. dat de Regeering er op gesteld was geweest een laatste hulde te brengen aan generaal Van der Heijden, wiens leven een stuk geschiedenis van Nederland en Ned.-Indië was geweest. Van der Heijden zelf was een stuk van dat Indië; 40 jaren lang had hij er zijn heldenleven van onbezweken trouw, geëerd door vriend en vijand, doorgebracht en zijn roem zal voortleven op de lippen der soldaten en in de zangen der inlanders. Spreker zou niet schetsen wat v.d.H. in Indië gewrocht heeft, de bescheiden man wenschte weinig woorden bij zijn graf. En de overledene, geëerd door vorst en volk was bescheiden en eenvoudig en ofschoon een groot krijgsman, beschouwde hij den oorlog toch slechts als het middel om vrede rust en welvaart te verspreiden. Dat heeft hij bewezen als controleur op Borneo, als Gouverneur van Atjeh. Den "verwinnaar past - zoo was zijn leuze - ootmoed, rechtvaardigheid en zachtheid." In 1898 toen hij bij de plechtige eedsaflegging der Koningin het Rijkszwaard droeg, stond hij, de krachtige man, daar als het symbool van het dappere Indische leger. Na zijn dood zal die kracht invloed blijven uitoefenen op de jongeren in het Indisch en in het Ned. leger, en ook in zijn gezin waar hij een braaf echtgenoot en vader was, maar bovenal bij het Nedä. volk, dat in tijden van nood helden weet voort te brengen. Zoo lang de Ned. vlag zal wapperen in deze lage landen en geëerd zal worden in dat groote Nederland over den Oceaan, zoolang zal ook v.d. Heijdens naam voortleven en zijn heldenleven herdacht worden. Majoor Schwing, de laatste adjudant van den generaal, bracht hem een diepgeroerd ook namens de bewoners van bronbeek een laatst vaarwel, waarna de heer De Jongh, zwager van den generaal, innigen dank bracht, namens de weduwe en familie, voor de laatste eer aan den generaal bewezen, door een zoo talrijke schare uit alle oorden van ons land. Hiermede was de droevige plechtigheid afgeloopen en wierpen de invaliden nog een laatste blik op het graf waar, onder een bloemenschat, hun geliefde generaal rust.

Monument Van der Heyden. Zaterdagmiddag is te Arnhem, in tegenwoordigheid van Jhr. Schimmelpenninck van der Oye, vertegenwoordiger van H.M. de Koningin, Jhr. Zegers Rijser, vertegenwoordiger van Z.K.H. Prins Hendrik, luit.-kolonel Witteveen, namens den Minister van Oorlog, luitenant-kolonel Doorman, namens den Minister van Koloniën, de burgemeester van Arnhem, Jhr. Mr. A. Roëll, de secretaris, de wethouders en vele leden van den Raad, alsmede de weduwe van den Generaal, twee kleinkinderen en een groot getal andere belangstellenden, op den Berkenheuvel het gedenkteeken onthuld ter eere van generaal Karel van der Heyden, onlangs in dit blad beschreven. Nadat de volksliederen waren gespeeld, hield de commandant van "Bronbeek", luit.-kolonel Van Heurn eene toespraak. Hij ging de geschiedenis na van het monument, bracht dank aan allen, die de commissie gesteund hebben. Hij schetste Van der Heydens daden in Indië en verzocht ten slotte aan den vertegenwoordiger van H.M. de Koningin het monument te onthullen. De vertegenwoordiger van den Prins hechtte daarna namens het Koninklijk echtpaar een lauwerkrans aan het medaillon. Jhr. van Heurn droeg vervolgens het monument aan het Gemeentebestuur over. De burgemeester, hierna het woord nemende, bracht in de eerste plaats hulde aan zijn ambtsvoorganger, den tegenwoordige burgemeester van 's-Gravenhage, Baron E.C. Sweerts de Landas Wyborgh, en aan den Heer J.A. Knoops, oud-lid van den Gemeenteraad, aan wier onvermoeide pogingen voor een groot deel het tot stand komen van het monument te danken is. Voorts gaf de Burgemeester de verzekering, dat het voor het Gemeentebestuur van Arnhem een eer zal zijn de zorg voor dit monument op zich te nemen. Een aantal vereenigingen en corporatiën uit verschillende plaatsen van ons land waren met hunnen vaandels bij de plechtigheid vertegenwoordigd. Na afloop daarvan volgde een matinée op Sonsbeek."

Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek 1911
HEYDEN (Karel van der)
, geb. 12 Jan 1826 (?) te Batavia, overl. 26 Jan. 1990 te Bronbeek, natuurlijke zoon van Hubert Joseph Jean Lambert Ridder de Stuers en eene inlandsche (boegineesche) vrouw, als kind aangenomen door Jean van der Heyden en Wilhelmina Siebing, trad, na eenige jaren op een kostschool te Arnhem te hebben doorgebracht, in 1841 als vrijwilliger in mil. dienst, vertrok dat jaar naar Indië, werd in 1850 benoemd tot 2en luit. der inf. Verdere bevorderingen: 1854 1e luit., 1859 kapt., 1868 maj., 1872 luit.-kol., 1876 kol., 1878 gen.-maj., 1880 luit.-gen. Hij maakte in 1848 en 49 de 2e en 3e expeditie naar Bali, in 1851 en 52 de krijgsverrichtingen in Palembang, in 1860-65 die ter Z.O. Afd. van Borneo mede; in dit gewest vervulde hij geruimen tijd de betrekking van civiel bestuurder (controleur en ass. resident). In 1874 nam hij deel aan de 2e atjehsche expeditie; na afloop van van Swietens veldtocht keerde hij naar Java terug, maar reeds in 1876 werd hij weder naar Atjeh geroepen, waar hij de vijf volgende jaren, sedert Juni 1877 als "gouverneur en mil. bevelhebber", zou doorbrengen. Bekend is, dat hij bij de exp. naar Samalanga (noordk. van Atjeh) zwaar gewond werd en een oog verloor (1877); dat ook elders in de kuststaten werd gestreden, maar vooral dat, op van der Heyden's aandrang, eindelijk besloten werd aan het verzet in Groot-Atjeh een einde te maken. In Sept. 1879 kon men zich vleien, dat verzet voor goed te hebben gebroken; tot van der Heyden's vertrek (Maart '81) viel in Groot-Atjeh geen schot meer, de bevolking schikte zich in den nieuwen toestand, en ook de onderhoorigheden hielden zich, onder den indruk van van der Heyden's macht, betrekkelijk rustig. De regeering achtte - tegen zijn advies - den toestand reeds zóó gunstig, dat zij meende hem door een burgerlijk ambtenaar te kunnen vervangen, die nóch de kennis van de atjehsche zaken, nóch het veldheersprestige, nóch de doortastendheid van van der Heyden had. Men weet, wat de gevolgen van bedoelden ondoordachten maatregel zijn geweest. Van der Heyden, in 1882 gepensionneerd, keerde naar Nederland terug, vestigde zich eerst te 's-Gravenhage, maar aanvaardde op bijzonderen aandrang van den Koning, bij wie hij in hooge gunst stond, in '87 de betrekking van comm. van het kol. Invalidenhuis te Bronbeek, welke hij tot zijn dood vervulde. Hij werd in 1850 benoemd tot R.M.W.O. 4e kl., in 1862 tot R.M.W.O. 3e kl., in 1878 tot Commandeur dier orde. Geschriften van zijne hand: Het Kamp van Chalons-sur-Marne in de maanden Juli en Aug. 1866 (den Haag 1867); Memorie naar aanl. v.h. voorgevallene op 18 Nov. 81 in de 2e K. der St. Gen. ('s Gravenhage 1882, niet in den handel, doch ruim verspreid; de steller van dit werk was J.J.W.E. Verstege). Zijn portret is in 1895 door Jan Veth op steen geteekend. Zie verder uit. levensbeschrijving van L.F.A. Winckel, De Mil. loopbaan van den Luit. Gen. K. van der Heyden (Utr. 1896) met portr.; W.A. van Rees, de Bandj. Krijg (Arnh. 1863); E.B. Kielstra, Beschrijving van den Atjehoorlog ('s Grav. 1883-84)." 21.15

Ik hoop dat je nu begrijpt wat ik versta onder De mens is een spiegel van wat hij geeft. Generaal Karel van der Heyden was een aangenomen kind. Hij heeft echter een opvoeding genoten die door Zijne Majesteit Koning Willem III zeer op prijs is gesteld. Leuk om te zien in de film hoe de medewerkers van de psychiatrische kliniek hun nieuwe ideeën hebben kunnen botvieren op de zoon van Zijne Majesteit en koningin Sophie. Het stuk doet zeer realistisch aan en ik wil nog wel zien of het op fantasie berust. Al bij al heb ik er geen enkel probleem mee te weten enkele koninginnen in de familie te hebben. In een televisie-uitzending afgelopen week werd de vraag gesteld waar de stad Arnhem haar naam aan heeft te danken. Daar kan ik helder in zijn: De naam was oorspronkelijk Arentheem, vermoedelijk genoemd naar mijn voorvader Arnt (volgens Ernest Helmich uit Baak). Er bestaat daar nog een Lions Club met die naam. De club komt bijeen in Hotel Haarhuis op het Stationsplein 1. Andere versies kunnen gevoeglijk naar het rijk der fabelen worden verwezen. Daar ken ik mijzelf te goed voor. Jullie hebben mij niet voor N.I.E.T.S. op de trappen van Huis ten Bosch geprojecteerd.

Woensdag 11 november 1998 De elfde van de elfde is traditiegetrouw het begin van carnaval in het zuiden des lands. Daar mochten wij in onze jeugd niet aan meedoen als leerling van de christelijke lagere school Ds. Creutzberg.

Ik moet aan die tijd denken ten gevolge van de afbeelding van de producent van Wij Alexander in het NRC van gisteren TUSSEN DE SCHERMEN. Het is nog maar de vraag wát de fictie is en wát de werkelijkheid. Er zijn heel wat zaken geheim gehouden uit de tijd van Willem III. Zo hebben de schilderijen van de baronnnen en jonkheren Van der Heyden van Baak van Doornenburg vanaf 1850 op de zolder van Huis Baak gelegen.

Ernst Helmich heeft ze ontdekt en ze een plaatsje in de Van der Heydenzaal in Kasteel Doornenburg laten geven. Mijn vader heeft ook altijd met dat probleem geworsteld. Hierdoor kon hij slechts zichzelf zijn op het toneel van de christelijke toneelvereniging Ernst en Luim, waarvan hij één der oprichters was met zijn broer Arnold. Eén van de laatste stukken die hij heeft gespeeld is het stuk Een beeld van een man. Hierin was hem de rol van baron toebedeeld. Oegstgeest kan ik mij herinneren als de plaats waar de zending was gevestigd. Daar kochten wij op school elke maandag zegeltjes voor. Wij betaalden dan een kwartje. Hiervan ging vier cent naar de zending in Oegstgeest. De rest kwam op een spaarbankboekje, om het jaarlijkse schoolreisje te kunnen bekostigen. Dit heeft bij mij meegespeeld in de tijd dat ik regelmatig nog eens ben wezen kijken naar jouw oude woonhuis in de Willem de Zwijgerlaan.

Als ik zo naar die foto kijk van het huidige gemeentehuis denk ik uiteraard:

"Ze doen maar. Mensen die de waarheid vertellen werden gemakkelijk in een psychiatrische inrichting gestopt."

Dat is mij ook overkomen. "Maar Solsjenytzin ook. Dus vooruit maar "for the time being"." Enkele jaren geleden sprak hij de Doema toe en nu heb ik een buurvrouw uit Moskou en een adviseur op Paleis Het Loo die de huidige prins Alexander naar Sint Petersburg heeft vergezeld. De heer Bakker van het verhuisbedrijf is gisteren langs geweest. Hij zal de offerte vandaag opmaken. In principe heb ik gekozen voor een verhuizing vóór de kerst naar Wassenaar. Ik mag aannemen dat daar thans wel een ruimte voor mij vrij is op de Eikenhorst. Of wellicht een kamer in de Willem de Zwijgerlaan te Oegstgeest. Dat is vertrouwd terrein. Het enige wat ik wil is weer aan het werk op mijn oude plek. Maar nu in 'het ivoren torentje' waar ik ook met Robert Rubinstein heb gezeten op 20 juni 1997. Houd het maar op een wintervakantie op Madeira. Dat is in stijl. Keizerin Elizabeth van Oostenrijk 'Sissi' kwam daar ook. Mijn handelsmerk dient nog steeds te worden gewaardeerd door KPMG. Ik ga ervan uit dat ik daar nog steeds recht op heb als deelnemer van de Starter van het Jaar en verwacht dus nog een telefoontje, zoals toegezegd door Jan Wokke. De kosten van de verhuizing kunnen uiteraard in het kostenplaatje worden opgenomen. Ik ga nu weer naar De Heuvelrug in VEENENDAAL. Om plaats te nemen in een bubbelbad in het vertrouwen dat mijn beste collega's mijn wensen zullen vervullen. Graag weer tot ziens in de ivoren toren. Instituto Cervantes Holding Limited, Wij Johannes L. Van der Heyden. Vice President. Bij de gratie Gods en zijn collega's.

12 NOVEMBER 1998 SCHITTERING VAN SPANJE TER ATTENTIE VAN DRS E.H. HALBERTSMA